De titel is Madrigals, niet Madrigalen of Madrigali, en ons wordt beloofd dat we vergast worden op een voorstelling op basis van het fameuze achtste madrigaalboek van de zeventiende-eeuwse componist Monteverdi. Het thema van de 22 madrigalen is de koppeling van oorlog aan liefde als verwante menselijk activiteiten en de componist splitst ze uit in oorlogs- en liefdesmadrigalen met als derde categorie de madrigalen die bestemd zijn voor het toneel. (meer…)
Voordat je kan helen, moet je de zere plekken opzoeken. Dat is wat Romano Haynes, Joenoes Polnaija en Mitchell Havelaar doen in Wij waren er al. Achter een façade van grijnzende Hollanders laten zij de schimmen uit het koloniale verleden zien. Het levert een voorstelling op die op verschillende gedachten hinkt, maar je wel achterlaat met een aantal indringende beelden.
Wij waren er al begint met een ceremonie. In een langzame processie wordt aarde in een schaal gegoten, pijnlijke herinneringen worden toevertrouwd aan een bakje water, en kaarsjes worden aangestoken voor verloren dierbaren. Kevin Tuhipua blaast op een schelp, en maakt een geluid dat doet denken aan een vertrekkend schip. Hij spreekt ons toe: luister met je hele lichaam, niet alleen met je oren. Het is sterk ritualistisch wat hier gebeurt: voordat we de ‘reis’ maken met Haynes, Polnaija en Havelaar worden we eerst gereinigd.
Zo’n ceremonieel begin schept verschillende verwachtingen. Elke toeschouwer wordt persoonlijk aangesproken (‘je mag er zijn’) en staat recht tegenover het al aanwezige publiek in de zaal. Het is geen anoniem publiek dat hier gaat zitten, maar een gemeenschap die als individuen worden aangesproken. Daarnaast zorgen de rituelen ervoor dat de buitenwereld op afstand wordt gehouden, en de theaterruimte een sterkere spiegel wordt.
Die spiegelfunctie wordt snel duidelijk. Haynes, Polnaija en Havelaar nemen de huidige prestatiemaatschappij op de hak door drie absurdistische zakenmannen te spelen. In strak pak, met gepijnigde grijnzen en gestileerde bewegingen laten ze figuren zien die succesvol zijn, maar niet vrij: geketend aan kantooruren en openstaande schulden. In de kapitalistische mallemolen rennen ze een voortdurende race van deadline naar deadline. Ondertussen zingt singer-songwriter Shishani Vranckx Vivaldi: eveneens een vaststaand stramien dat beklemmend aanvoelt, zeker in vergelijking met haar eigen repertoire.
Helen van het verleden, de ketens doorbreken, daar gaat het de drie mannen om. Maar hoe doe je dat, in een samenleving waarin je nauwelijks stil kan staan? En een die rijk is geworden door het uitbuiten van andere volken, maar het koloniale verleden het liefst vergeet? De officiële historie van Nederland is maar een vinger van een hand, zo vertelt Polnaija: de andere vier worden gemakshalve weggestopt.
Haynes, Polnaija en Havelaar confronteren het publiek daarom met beelden uit het slavernijverleden. Met een vertrokken gezicht speelt Haynes een slaaf, die smeekt om de levens van zijn vrouw en kinderen te sparen. Een ongemakkelijk en indringend beeld, totdat Vranckx hem als een regisseur coacht om dieper te gaan en zijn personage geloofwaardiger te maken. Het is een vervreemdingseffect dat het beeld nog wranger maakt: juist door de kunstmatigheid van het gespeelde leed te benadrukken, benadruk je hoe onvoorstelbaar het werkelijke leed is geweest.
Havelaar linkt twee figuren aan elkaar. Eerst speelt hij een slavendrijver, die over de lichamen van Polnaija en Haynes loopt. Als hij met gestrekte armen vertelt over de onderdrukking van minderheden in Europa, krijgt hij een associatie met Jezus Christus, die de zonden van anderen op zich neemt. Maar Christus is eveneens zelf een icoon van onderdrukking: het alibi dat zendelingen gebruikten om slavernij goed te praten. Polnaija pakt hem aan de haren vast en smijt hem in het rond. De koloniale machtsverhoudingen worden hier omgedraaid: nu niet de witte westerse man die overheerst, maar een Moluks stamhoofd die in het Ambonees een monoloog begint. Net zomin als dat Havelaars personage hier niet meer de maat der dingen is, is het overwegend Nederlandssprekende publiek dat ook niet meer.
Na een gezamenlijke haka-dans constateren ze dat ze de ketens zijn verbroken: ‘Wij zijn ingewijd. Nu jullie nog.’ Maar waar het kantelpunt precies zit, blijft onduidelijk. Is het de dans die het verschil heeft gemaakt? Het omkeren van de machtsverhoudingen? Of is het de voorstelling als geheel en het bespreekbaar maken van een verzwegen verleden die tot de inwijding van de mannen heeft geleid?
En waarom ineens zo’n duidelijke scheiding tussen de performers en publiek? Inhoudelijk is het logisch. Een overwegend wit publiek wordt geconfronteerd met een verleden waarin hun voorouders de agressors zijn geweest, en dat een ongelijke samenleving heeft gecreëerd die in hun voordeel werkt. Tegelijkertijd komt het uit de lucht vallen. Wat voor positie heeft het publiek in deze voorstelling? Zijn ze individuen die deelnemen aan een gezamenlijke inwijding, zoals de openingsrituelen doen vermoeden, of is het een publiek dat kijkt naar de inwijding van de drie mannen? Zij lijken daar op verschillende gedachten te hinken.
Er blijven nog wat open vragen hangen. Wij waren er al zou nog iets langer kunnen doorgaan, waardoor de boog van de voorstelling en de transformatie van de mannen duidelijker worden. Toch mag deze voorstelling, net als de toeschouwers, ‘er zijn’. Terwijl Vranckx ondersteunt met sfeervolle zang en percussie, bewijzen Haynes, Polnaija en Havelaar zich als sterk beeldende performers en makers. Dat maakt nieuwsgierig naar meer.
Foto: Salih Kilic
Wellicht even de namen van de acteurs goed schrijven
Beste Jan,
Dankjewel, slordig. Het is inmiddels aangepast.