Ze stuurde hem een appje dat ze ondertekende met ‘Je Laura’. Wat hij terugappte was een groot oog, verder niets! Wat bedoelde hij daarmee? Waarom appte hij niet gewoon terug ‘Je Mark’?! In haar nieuwe voorstelling De Uitnodiging brengt Laura van Dolron een ode aan de liefde en bindt ze de strijd aan met haar bindings-en verlatingsangst. Openhartig, grappig, intelligent en zó dichtbij dat het publiek met haar mee ademt. (meer…)
Laura van Dolrons voorstellingen zijn denkprocessen op toneel. Natuurlijk ligt de tekst vast, en is aan die tekst geschaafd, gewerkt, retorisch gesleuteld – maar toch klinkt er nog steeds het zoeken en onderzoeken in door. Dat is mooi, omdat het – samen met Van Dolrons volstrekt a-theatrale presentie – het gevoel geeft van een intiem en oprecht gesprek, waaraan ook de toeschouwer kan deelnemen. Maar intieme gesprekken voer je met intimi, en daarmee dreigt ook het scenario dat er binnen dat comfortabele clubje weinig afwijkende of choquante meningen worden geformuleerd. Over het verlangen naar en het zelfbevestigende gevaar van dat ‘wij’ gaat Van Dolrons nieuwe voorstelling. Ze erkent en benoemt de valkuil van de ideologische zelfgenoegzaamheid, maar tegelijkertijd slaagt ze er niet in een radicaal andere propositie te doen, wat in dit geval zou betekenen: een radicaal andere voorstelling maken.
Van Dolrons theater veert mee met haar persoonlijke leven, op een prettig herkenbare manier – of misschien is dat omdat ik van haar generatie ben. De zoektocht naar liefde, het verlangen naar moederschap, het verlies van een ongeboren kind, de vervulling van de kinderwens, het opbouwen van een gezin… Je kon het de afgelopen tien jaar allemaal volgen, niet op een exhibitionistische manier, maar zo gesublimeerd dat in haar kleine geschiedenis iedereen (en zeker generatiegenoten) de zijne kon vinden. Eens de narcistische honger naar persoonlijk geluk een beetje gestild, komt bij de prille veertiger die Van Dolron tegenwoordig is mentale ruimte en tijd vrij voor een nieuwe uitdaging. Wat begint te knagen is de verhouding tussen het kleine ‘wij’ (de vervullende liefde van een gezin) en het grote ‘wij’ van de samenleving. Bezig zijn met de maatschappij is niet alleen een wens, het is ook een opdracht, want net dat kind, die volgende generatie, kijkt zijn moeder anders binnen enkele jaren verwijtend aan: waar was jij, wat heb jij gedaan? Laura van Dolron wil verantwoordelijkheid nemen.
De inzet van Wij is dezelfde als die van heel wat sociologische analyses en politieke programma’s van de voorbije vijftien jaar: wie zijn ’wij’? Hoe ver reikt een gemeenschap, met wie voelen wij ons verbonden? Het is een onmogelijke filosofische vraag, die maar vorm kan krijgen door dat ‘wij’ in reliëf te plaatsen tegenover hét contergewicht van deze tijd: zij, de vluchtelingen. De confrontatie met zoveel ‘zij’ doet ons meer dan ooit nadenken over de inhoud en begrenzing van ‘wij’. Want als we willen dat ‘zij’ integreren, waarin dan, in hemelsnaam? Naast die ‘zij’ van vreemde origine schetst Van Dolron echter nog een ander ‘zij’, van blanke laagopgeleide schreeuwers, die de eerste categorie wil laten oppleuren. Die twee ‘zij’s’ definiëren door hun contrast het ‘wij’ uit wiens naam Van Dolron ongewild spreekt (niet anders kan dan spreken): de hoogopgeleide gegoede blanke westerlingen met hun postmoderne probleempjes. Het zijn brute aflijningen die ik hier maak, maar zonder categorisatie valt over dit onderwerp anders niets te zeggen – dat zal Van Dolron beamen.
Zowel over ‘wij’ als over ‘zij’ heeft Van Dolron heldere, poëtische, komische en intelligente bespiegelingen te maken. Tegen de populisten is ze hard vanuit een ongegeneerd intellectueel-elitaire positie (‘als je niet geïnformeerd bent, hou dan je mond’) maar tegelijkertijd is dat een weinig risicovolle demarche – de kans dat er veel Wilders-stemmers in de zaal zitten is gering. Het ‘wij’ waartoe ze zelf behoort, spaart ze evenmin: we zijn lamgerelativeerd, bored-out, hyperindividualistisch, verslaafd aan onze kleine materiële genoegens (onze smartphone) en aan de ironie waarmee we elk waar gevoel weglachen. We delen geen klappen uit, en al zeker niet pro patria zoals de vaders van onze vaders. Daar slaat Van Dolron even de plank mis, door de analyse van haar eigen generatie (°1976) te projecteren op vandaag. Sartre zegt sorry (2009), waarin ze die analyse maakte, is intussen negen jaar oud. Het postmodernisme waarmee zij en ik opgroeiden is intussen door een jongere generatie (ook blank, gegoed, hoogopgeleid, mét smartphone) ten grave gedragen, en als ik de vinger wat aan de pols heb is politiek of maatschappelijk engagement hotter dan ooit. Tweede uitschuiver is de weemoed waarmee Van Dolron ‘samen Shakespeare reciteren’, ‘sterven voor het vaderland’ of ‘geen geld hebben’ noemt als voorbeelden van momenten waarop er wel een groter ‘wij’ bestond. We zitten niet direct op oorlog of armoede te wachten om ons lekker samen te brengen, toch?
Verder slaat Van Dolron voor het overgrote deel van wat ze zegt nagels met koppen. En daarin schuilt juist het probleem, gek genoeg. Ik ken die nagels al, en ook die koppen. Dit is filosofische stand-up, ja, maar ‘stekels’ staan er niet op, zoals de pr jubelt. Van Dolron die een ironieloze lans breekt voor Wilders, dàt zou me bij wijze van denkoefening stekelig lijken. Ik zat tijdens Wij te lachen en te knikken, maar ik werd daar ook nogal blij van met mezelf: die analyses had ik zelf ook gemaakt, en ja, we lezen allemaal De Groene Amsterdammer. Ik dacht aan een recent gesprek met Dries Verhoeven, waarin hij zei dat hij een beetje naar werd van de manier waarop we, ook wanneer we onszelf een verwijtende tik uitdelen, daar eigenlijk een morele schouderklop uithalen: kijk eens hoe zelfkritisch ik ben, kijk eens hoe ik mezelf in vraag durf te stellen. Milo Rau die Anders Breiviks speech laat performen zonder een woord van commentaar – dàt is ongemakkelijk.
Gaat Wij ver genoeg? Brengt het ons iets bij wat we nog niet wisten? Komen we veranderd uit de zaal? Of hebben we gewoon, in het comfortabele gezelschap van gelijkgestemden, de zedenles geïncasseerd en vervolgens onze morele superioriteit nog maar eens bevestigd? Ik ben hard voor Laura van Dolron, want ze weet dit zelf ook, zo bewijst het slotdeel van haar voorstelling, en het is een verdraaid moeilijke impasse die ze probeert te deblokkeren. Hoe kun je de veilige groepsdynamiek van een homogeen theaterpubliek doorbreken en elke toeschouwer op zijn ‘ik’ attenderen? En kan dat überhaupt wel met theater? Of blijft de boodschap onherroepelijk steken in het preken voor eigen parochie? Wij is een slimme, retorisch goed uitgebalanceerde, heldere en oprechte zoektocht, maar een eye-opener of een life-changer is het niet. En dat zou kunst toch moeten zijn.
Foto: Kamerich Budwilowitz-eyes2