Witold Gombrowicz (1904 – 1969) begon aan Het huwelijk tijdens de Tweede Wereldoorlog en voltooide het tijdens zijn exil in Argentinië. Voor hem was dit stuk een ‘ontlading van de fantasie, een fantastische strijd met de demonen van morgen (…) het is het drama van een tijdgenoot wiens wereld is ingestort en die zijn huis in een herberg veranderd ziet en zijn bruid in een publieke vrouw.’ Ik mis in de opvoering van Tibaldus die strijd met demonen en die dramatische complexiteit. (meer…)
De vijf posterboys uit succesvoorstelling Chicks For Money And Nothing For Free van Het KIP halen opnieuw hun zotste, stoerste en meest onnozele capriolen uit de kast in opvolger We Might As Well Fail. Dit keer niet enkel om het publiek te entertainen, maar ook om hun gehandicapte vriend Hendrik op te beuren. Maar het feest dat ze vol goede wil voor hem organiseren, loopt echter helemaal uit de hand…
In de openingsscène toosten Gilles De Schryver, Oliver Roels, Robrecht Vanden Thoren en Arend Pinoy op hun jarige vriend Hendrik Van Doorn, die in een rolstoel zit en niets meer kan zeggen. Ze lijken enthousiaste kameraden, maar zijn eveneens mannen van weinig woorden. Nog liever heffen ze een lied voor hem aan (‘Ironic’ van Alanis Morissette) dan dat ze een oprecht woord van troost over hun lippen krijgen.
In wat volgt halen ze dan maar alle theatertrucs uit de kast om hem te doen lachen. Een kapotgeblazen condoom, vuurwerksticks, heliumstemmetjes, ja zelfs publieksinteractie en striptease-acts… Alles passeert de revue, maar is helaas zo onnozel dat het lachen niet alleen ons maar ook de onfortuinlijke Hendrik snel vergaat. Schuilt achter deze flauwe stunts een hoogst intelligente strategie van de makers of is het gewoon een vrijblijvend zwaktebod?
In het middendeel hebben we nog goede hoop. In de scène waarin de vier kompanen een masker met het hoofd van Hendrik dragen en tegelijkertijd zijn leven uitbeelden, sluipt er al iets van tragiek de voorstelling binnen. Hét hoogtepunt van het stuk is de droomsequentie waarin de manke Hendrik als een lappenpop weer tot leven gewekt wordt en helemaal uit de bol gaat op het integrale ‘Temple of Love’ van Sisters of Mercy, inclusief heerlijke new wave-danspasjes. Flashback naar de 80’s dus, toen de toekomst van Hendrik er nog onbezorgd uitzag.
Maar daarna kiezen de makers alsnog het verkeerde pad. In plaats van de onbeholpenheid van de makkers te onderbouwen of de tragiek van Hendrik dieper uit te werken, gaan ze helemaal voor het crescendo. Wat volgt is nog maffer, extraverter en over the top: ze slingeren als apen aan de constructie van de partytent op scène, playbacken ‘My Heart Will Go On’ en gaan aan het einde letterlijk met de billen bloot. Wie hoopte op een onverwachte twist of een ontroerend einde dat al de voorafgaande kolder zou verantwoorden kwam bedrogen uit.
Getuige de lachsalvo’s van de tieners rondom mij is We Might As Well Fail zeker jongerenproof en zal het (makkelijk) succes oogsten. Helaas overstijgt het – op die magische new wave-flits na – nergens de eendimensionaliteit en ontbreekt iedere dramaturgische complexiteit. Dat is jammer genoeg niet de eerste keer in een bewegingstheaterstuk van Het KIP: ook vorige projecten zoals Ladycock en De slimme, de domme, de gladde en de dode waren door hun magere inhoud in hetzelfde bedje ziek. Nee, geef ons dan maar hun razend interessante tekstvoorstellingen zoals Qui a peur de Regina Louf? en Becky Shaw, waarin wel voldoende fundering aanwezig was zodat er geen gezochte craziness en stoerdoenerij bijgehaald moest worden om de leegte te verbergen.
Ook met deze nieuwe grote productie blijkt Het KIP de grootste puber van het Vlaamse theaterbestel te zijn: soms heel radicaal en helemaal raak (denk maar aan hun succesvolle voetbalopera-franchise), maar soms ook onbesuisd en oppervlakkig. Tijd om op te groeien…
Foto: Thomas Dhanens