Wie weet er nog iets nieuws toe te voegen aan de discussie over de ecologische crisis? Hoewel de wetenschap het er grotendeels over eens is dat we radicaal moeten handelen om een klimaatapocalyps te voorkomen, ontbreekt het nog altijd aan breed gedeelde maatschappelijke urgentie en resulterend politiek draagvlak. Hoe kunnen we als individuen het gesprek blijven voeren om die urgentie te verhogen – en tot welke offers zijn we zelf eigenlijk bereid?
Theatercollectief Opening Statement stelt die vragen in hun nieuwe voorstelling We doen ons best. Met hun eerdere werk Class warfare forever zette het collectief van Claire Bender, Joeri Heegstra en Samir Veen zichzelf op de kaart als een expliciet politiek theatercollectief: in die voorstelling werd in snelle, pijnlijk geestige sketsches een dystopische toekomst van steeds verder eroderende arbeidsvoorwaarden en groeiende economische ongelijkheid geschetst. Als solo-maker presenteerde Heegstra daarna de monoloog POWER op Over Het IJ: een monoloog van real-life klimaatactivist Inez Nuijten waarin ze ons gebrek aan actie aanklaagt, en verslag doet van alle manieren waarop noodzakelijke verandering door politiek, media, bedrijfsleven en reaguurders wordt tegengewerkt.
We doen ons best valt qua artistieke vorm tussen de theatrale verbeelding van Class warfare forever en de onontkoombare directheid van POWER in. Bender en Veen vertolken twee vrienden die in een onbestemde ruimte (ik stelde me voor: op het dakterras van een van hen) en onder het genot van een fles rode wijn met elkaar in discussie gaan over de ecologische crisis. Grotendeels nemen ze daarin de positie in van een ecomodernist (Veen), die zijn hoop stelt in technologische oplossingen, menselijke vindingrijkheid en top-down beslissingen van een sterke overheid, en een klimaatactivist (Bender) die vindt dat er radicale systeemverandering nodig is om een ecologische ramp af te wenden. De felle discussies worden afgewisseld met relativerende spielerei, zoals een spelshow waarin Veen zo veel mogelijk vervuilende zaken moet greenwashen en een terugkerende voice-over waarmee hij alles tot een Hollywood-trailer poogt te reduceren (je weet wel, van het genre ‘In a world gone mad, one woman has to give everything to survive.’).
Het probleem is dat de voorstelling het belang van een wat kabbelend gesprek tussen vrienden niet ontstijgt. De argumenten die Bender en Veen aanvoeren klinken iedereen die zich weleens in de discussie heeft verdiept bekend in de oren, en naast de retorische inhoud biedt de voorstelling weinig dramatische ontwikkeling: we komen weinig over de personages te weten naast hun politieke overtuigingen en het feit dat ze vrienden zijn, waardoor We doen ons best lange tijd voelt alsof je naar een privégesprek tussen twee goed geïnformeerde leken zit te kijken: bij vlagen interessant of (vanwege de geestige manier waarop ze elkaar de loef af proberen te steken) vermakelijk, maar niet fundamenteel anders dan de retorische loopgravenoorlog die je dagelijks op Twitter kan meemaken.
Pas op driekwart van de voorstelling verandert er iets in de dynamiek tussen de personages. Nadat Veen zich in zijn laatste voice-over volledig aan toxisch cynisme overgeeft, geeft hij aan Bender toe dat er onder zijn technologisch positivisme een diepe wanhoop verscholen gaat, die hem naar volledige apathie heeft geleid. Deze plotselinge kwetsbaarheid leidt tot een einde dat ik persoonlijk niet goed kon plaatsen: babbelend over hun toekomstige kinderen en enkele jeugdherinneringen sluiten Bender en Veen de voorstelling af. Het voelt als een pleidooi voor onderlinge compassie, maar tegelijkertijd drijft de verzoening wel erg ver van de klimaatthematiek af, waardoor We doen ons best vreemd genoeg voor depolitisering lijkt te pleiten.
Omdat de thematische inhoud overbekend is en de personages op afstand blijven, blijven nieuwe inzichten uit, en blijft We doen ons best beperkt tot een vermakelijk maar weinig prikkelend onderonsje.
Foto: Wieke van Rosmalen