Sama en haar vader hebben beiden een voorliefde voor taal, alleen herkennen ze die niet van elkaar. Terwijl Sama het liefst nieuwe woorden verzint, is haar vader bezig met het vertalen van een eeuwenoud tablet in spijkerschrift. In hun zoektocht naar woorden zijn ze uiteindelijk vooral op zoek naar de taal voor de moeilijkste dingen om over te praten. (meer…)
In de nieuwe voorstelling van DIEHELEDING staan vragen rond representatie en culturele toe-eigening centraal. Wie mag welk verhaal vertellen, en is de ene vorm van onderdrukking vergelijkbaar met de andere? De spelers komen er onderling niet uit en laten het publiek daarom meebeslissen.
Hoe maak je als witte theatermaker – meer nog, als wit hiphoptheatercollectief – een voorstelling over het leven van Tupac Shakur? Als je hele artistieke bestaansreden al is opgebouwd rond een zwarte kunstvorm (kernleden Merel Pauw en Steven Ivo veroveren naast hun theaterwerk ook de poppodia met de hiphopact ELMER), is het dan juist voor de hand liggend om een van haar grootste beoefenaars te portretteren, of wrijf je daarmee juist zout in een open wond?
Om die vraag te kunnen beantwoorden gaan Pauw en Ivo in We Are (Not) Tupac Shakur niet alleen het gesprek aan met twee zwarte tegenspelers – Femi van Elshuis en Ousmane Bangura – maar ook met het publiek. Na een korte, scherp gemonteerde audiodocumentaire waarin het leven en de visie van Shakur kort en effectief de revue passeert, leggen de vier spelers de basispremisse van de voorstelling uit. Ze zullen voor ons de discussies ensceneren die zich tijdens het maakproces voltrokken, en op basis van die inhoud moeten wij een keuze maken over de rolverdeling. Wie speelt Shakur? Wie speelt zijn moeder, de Black Panther-activiste Afeni Shakur? Wie speelt de intimiderende platenbaas Suge Knight, die Shakur onder zijn hoede nam? En wie speelt de witte representanten van het Amerikaanse rechtssysteem waarmee Shakur meermaals te maken kreeg (onder andere vanwege een beschuldiging van verkrachting)?
De geënsceneerde gesprekken tussen de makers vertrekken vanuit een impasse. Ivo en Pauw voelen zich niet senang bij het spelen van de hoofdrol omdat zij als witte mensen niet het levensverhaal van een zwarte Amerikaanse rapper kunnen belichamen – maar als ze naar Bangura kijken merkt hij fijntjes op dat zijn jeugd in Kerkrade toch ook niet echt heel vergelijkbaar was met die van een jongen met een aan crack verslaafde moeder in het Harlem van de jaren zeventig. Van Elshuis wil de rol ook niet spelen omdat ze niet tot een ‘boze zwarte vrouw’ wil worden gereduceerd.
Vanuit die beginposities ontvouwt zich een heldere vertaling van het huidige gesprek rond artistieke representatie, culturele toe-eigening, wit privilege en systemisch racisme. Misschien wel een beetje te helder: hoewel de teksten op de gebruikelijke DIEHELEDING-wijze zijn vormgegeven als verzen/lyrics vol schitterende enjambementen en spannende rijmschema’s, blijft het grootste deel van de voorstelling een vrij statisch gesprek, dat grotendeels platgetreden paden bewandelt. Politieke posities en overwegingen worden op een manier uitgewisseld die niet al te veel verschilt met hoe het maatschappelijke debat zich buiten de theaterzaal al afspeelt; de makers lijken te verstrikt te zijn geraakt in de nuances van de discussie om enige artistieke abstractie toe te laten.
Dat is vooral jammer omdat DIEHELEDING er in hun vorige voorstellingen juist in slaagde om complexe thematieken met een flinke dosis artistieke bravoure te lijf te gaan. Hun behandeling van ‘waarheid en leugens’ in De baron van Münchhausen (2022) was juist zo rijk omdat het in de vorm van een vertelling was gegoten die ruimte bood om indirect met het thema aan de slag te gaan, en daardoor dus eigen associaties te maken.
Die ruimte ontbreekt in We Are (Not) Tupac Shakur. Pas helemaal aan het slot van de voorstelling, als Bangura genoeg heeft van het gesprek en eigenhandig de beloofde theatervoorstelling over Shakurs leven inzet, speelt de kracht van kunst weer even een rol. Maar er is dan zo weinig tijd over dat de resulterende scènes als een afraffeling van een complex leven voelen – in nauwelijks tien minuten wordt de biografie van Shakur erdoorheen gejaagd (weliswaar in wederom schitterende lyrics en spannende muzikale herarrangementen van Shakurs oeuvre).
Als we helemaal aan het slot alsnog moeten kiezen wie Shakurs laatste woorden mag uitspreken, wordt het alsnog interessant. Met alle discussies nog vers in je geheugen, botsen verschillende belangen in je hoofd: moet ik kiezen op basis van wat ik artistiek/conceptueel het meest interessant vind, op basis van wat de acteurs zelf willen, of op basis van wat ik zelf denk over accurate representatie? Zo word je daadwerkelijk in de schoenen van de kunstenaar geplaatst, en de complexiteit van de beslissing vertaalt zich ook naar de verdeeldheid van het publiek; voor iedere speler is er wel steun te vinden bij een aanzienlijk deel van het publiek.
De resulterende monoloog van de ‘winnende’ speler brengt het allemaal samen, omdat die tekst een prettige meerlagigheid meekrijgt: het gaat zowel over Shakur als over wat we net met zijn allen hebben meegemaakt, over de vraag of je zelf kan bepalen wie je bent of dat de blik van de ander daar altijd een sturende rol in speelt.
Foto: Jean van Lingen
Ik heb als theatermaker en regisseur een complexe verhouding met recensies.
Wat ik er vaak lastig aan vind is dat er doorgaans wordt geschreven vanuit het perspectief van 1 kijker: de betreffende recensent.
In plaats van dat er met dit gegeven, en de macht die daarbij komt kijken, zorgvuldig door recensenten wordt omgesprongen, word dit naar mijn inzicht vaak juist ontkend. De recensie wordt regelmatig geschreven als de mening van een autoriteit die het eindoordeel velt.
Alsof de recensent een bijzondere gave of positie heeft om voor alle andere toeschouwers te bepalen of de voorstelling goed of slecht, interessant of niet interessant, artistiek of niet artistiek (enzovoorts) is.
Recensies beïnvloeden de bezoekersaantallen. Met goede recensies wordt gepronkt, niet goede recensies worden vaak schuchter en teleurgesteld in de luwte gehouden.
Er wordt gehoopt dat niemand ze ziet zodat de bezoekersaantallen niet dalen.
Er wordt gehoopt dat de bezoekers die wel komen hun eigen mening nog kunnen formuleren in plaats van dat ze via de bril van de gezaghebbende recensent meepraten.
Ik vind het schrijven van recensies een echt vak. Niet iets wat je erbij doet maar wat een literaire kunst is op zichzelf.
Zoals een regisseur, acteur, danser een richting binnen de kunsten probeert te beheersen.
In mijn ideale wereld zou een recensie zowel een literaire parel an sich zijn, als een opening om een (artistiek) gesprek op gang te brengen.
Daarmee bedoel ik niet een gesprek over “goed of niet goed”, “beter dan de vorige voorstelling of slechter”, “interessant of niet interessant”.
Wanneer een kunstwerk iets probeert te zeggen (wat het in mijn optiek altijd probeert), is een dergelijk waardeoordeel het minst interessante gesprek dat we erover kunnen voeren. Een recensie zou een reactie moeten zijn op de dialoog die het kunstwerk is begonnen. Iedereen kan kort door de bocht oordelen. Wat voegt dat aan het kunstwerk toe?
Élke voorstelling heeft een eigen rijkdom. Wat een recensent zou kunnen toevoegen is het antwoord geven op vragen als: wat zie ik, waar doet het me aan denken, wat zou deze voorstelling teweeg kunnen brengen bij verschillende mensen in het publiek en eventueel in de samenleving? Aan welke andere kunstenaars/kunstwerken/aspecten van het leven/ plekken in mezelf doet dit kunstwerk me denken?
Een recensie zou een essay op zichzelf kunnen zijn die misschien zelfs interessant is om te lezen los van het kunstwerk dat wordt beschreven.
Het zou een literair kunstwerk an sich kunnen worden, dat de lezer prikkelt om meer te weten te willen komen over de besproken thema’s en onderwerpen.
In plaats daarvan kom ik vaak de reflectie van 1 paar ogen tegen die een oordeel geeft over waar het voor die ene persoon dan wel of dan niet boeiend was.
Of diegene zich heeft vermaakt.
Ik kauw hier al langer op en heb geprobeerd me niets aan te trekken van recensies, of ze nou positief oordelen of niet.
Hun bestaan te ontkennen als iets dat niet van belang is.
Maar dat is ontkenning van een realiteit. Want recensies hebben wél invloed op ons werk.
Recensies en recensenten hebben macht.
Ze verhogen bezoekersaantallen of verlagen ze.
Ze sterken de moed en het vertrouwen van de makers en spelers of het maakt ze onzeker.
Woorden uit recensies zingen in het achterhoofd van spelers op de vloer tijdens de tour na het ontvangen van hun recensie.
Ik kan wel doen alsof het niets uitmaakt, maar het maakt zo veel uit.
Zeker in weken waarin er extreem veel premières zijn en te weinig recensenten, is die ene recensie die je krijgt de enige “gezaghebbende stem” die zich uitspreekt over je werk. Er is in ons land zelden sprake een pennenstrijd onder recensenten, in veel gevallen is er 1 recensie. Misschien dat ik daarom nu de pen oppak.
Wat ik in ‘We Are (not) Tupas Shakur’ zag, was een zó moedig en rijk kunstwerk dat zich constant bevindt op het scherpst van de snede.
Zowel in inhoud als in spel. Tekst, regie en vormgeving waren zowel gevaarlijk als virtuoos.
Het is een voorstelling waarin iedereen die er aan meewerkt zichzelf in de waagschaal legt, om een ontzettend ingewikkeld en spannend onderwerp openlijk te bespreken. Ze geven tegelijkertijd stemmen in dezelfde ruimte die meestal in geïsoleerde hokjes bestaan.
Ze durven steeds opnieuw stelling in te nemen met het gevaar daarop afgerekend te worden.
Já, het maatschappelijke debat binnen en buiten de theaterzaal speelt zich hier regelmatig over af.
Maar ik heb dit debat nog niet zo moedig, helder, scherp en zorgvuldig een poging zien doen zich op een toneelvloer met meerdere representanten uit verschillende hoeken te uiten.
In de meeste gesprekken willen mensen aan de goéde kant staan. Bewijzen hoe belezen, onderwezen en betrokken ze zijn en bovenal niets verkeerds zeggen.
Waardoor de schimmige krampachtigheid ontstaat, die Steven Ivo in ‘We Are Not Tupac Shakur’aanhaalt. Die ‘kramp’ overheerst vaak in onze gesprekken.
Tijdens het kijken realiseerde ik me dat deze gesprekken vaak bestaan uit een soort roulette, waarin iedereen steeds een aanvallende positie inneemt, buiten het bereik van de kogel. Er wordt niets opgebouwd, enkel afgeschoten.
Zo hoorde ik deze week dat veel mensen de film ‘Poor Things’ alweer afwijzen omdat het niet feministisch zou zijn omdat hoofdpersonage Bella Baxter geen okselhaar heeft.
Is het echt nodig dat we elkaar in de linkse hoek keer op keer onderuit schoffelen omdat we een vuiltje op het pallet vinden dat niet aan onze behoeftes voldoet van een vrije wereld waarin alles mag bestaan?
Moet daarom álle investering in een thema, de moedige poging iets bespreekbaar te maken worden afgeschoten omdat er 1 flaw in te vinden is?
Hoe kunnen we dan ooit een nieuw gesprek bouwen?
Hoe kunnen we dan moedig blijven en ons in alle complexiteit pogen uit te spreken?
Tijdens ‘We Are (not) Tupac Shakur’ werd ik geraakt door vier acteurs die ‘all in’ gingen en een vrije moedige val maakten met de eindmonoloog als kroon daarop. Door de eerlijkheid en de poging, waarin ze bereid waren zich te branden aan een gesprek dat op honderd manieren gevoerd kan worden. Waarin het niet ging over ‘wie heeft er gelijk’ en ‘wie doet het goed’ maar om ‘wat vínden we, wat voélen we’, ‘hoe luísteren we naar elkaar en hoe mislukt dat, clasht dat en zoeken we tóch door’. En ik dacht na over mensen die tijdens de tour in de zaal zitten, voor wie er een wereld open zou gaan door het zien van deze voorstelling.
Ik had bewondering voor de radicale moed om de impasse, die we als kunstenaars zo goed kennen als het gaat om casting, voor te laten gaan op een potentieel veilige keuze en ‘artistieke abstractie’.
Deze voorstelling ging niet om scoren of om mensen die dit gesprek “platgereden paden” vinden, een nieuw brokje intellectuele verrijking geven.
Deze voorstelling ging om de kern van een krampachtige thema in de ogen aankijken en daar in alle naaktheid voor te gaan staan om het er openlijk over te hebben.
Dat vraagt om grote moed.
Daarom steekt het wanneer er wordt geschermd met termen als ‘alsnog interessant’ , ‘platgereden paden bewandelen’ en ‘afraffelen’. Het maakt me verdrietig.
Het voelt lui en intellectueel afstandelijk. Alsof de recensent niet nieuwsgierig is geweest naar alle andere hoofden, harten, lagen, kleuren, genders, (sociale) afkomsten die in het publiek zitten.
Verplaats je in de moed die het van de verschillende makers die hieraan meewerken vraagt om hier voor een volle bak over te spreken.
Verplaats je in de mensen die nog niets weten over dit thema.
Verreik je gedachtes tot buiten jouzelf en je mening en zet een kunstwerk tegenover een kunstwerk.
Maak een recensie het lezen waard, om zichzelf, om het thema.
Ik vraag me af hoe het zou zijn wanneer een recensent niet ‘ja’ of ‘nee’ tegen een voorstelling moest zeggen, maar altijd zou schrijven vanuit de ‘ja’. Wanneer de recensent zich daadwerkelijk tegenover het kunstwerk zou positioneren en een reactie op de opgeworpen vragen poogde te formuleren. Als recensent – als schrijver – als mede kunstenaar.
Deze voorstelling en elke voorstelling verdient meer dan een mening van een recensent die jou als maker kan hypen of verwaarlozen, die je vertrouwen kan geven in je werk of die je je kan doen willen verschuilen. Die je de recensie doet delen of verzwijgen. Een voorstelling verdient een beschouwing, een gesprek..
Ik schrijf dit nu als reactie op jouw recensie Marijn omdat deze zo tekort doet aan wat ik, en de zaal om mij heen (Arnhem 13 maart) hebben beleefd. En ik vind het een pijnlijke gedachte dat dit misschien de enige recensie is die over dit stuk zal verschijnen. Theater is een kunstvorm die alleen in het moment bestaat, daarna is het weg. De recensie blijft staan.
Ik zou jou en alle recensenten willen vragen, of nee, oproepen:
Durf te beschouwen, durf bescheiden te zijn en verder dan jijzelf te denken, durf niet te oordelen maar te bouwen, durf te verbinden, empathisch te zijn in plaats van oordelend, durf vragen te stellen, durf het niet te weten, durf de makers naar hun intenties en maakproces te vragen in plaats van die in te vullen, durf het publiek om je heen naar hun ervaringen te vragen. Wees je bewust van je machtspositie en de macht die jouw woorden hebben. Neem dat mee in je schrijven. Volgens mij krijgen we daar een veel interessanter en dragender veld van die gaat over onze gezamenlijke liefde voor een kunstvorm die al van alle kanten onder druk wordt gezet. Schrijf een recensie die altijd kan worden gedeeld, of jullie (de recensent en het werk) elkaar nou konden vinden of niet. Open een gesprek waardoor ik überhaupt een voorstelling wil gaan zien. Wees geen poortwachter maar wees de omroeper van de stad die de kunsten bezingt. En laat elke voorstelling andere vragen bij je oproepen. Maar laat het alsjeblieft niet over jou gaan. Dat maakt de (kunst)wereld zo klein.
Hoi Silke, dank voor je uitgebreide reactie. Je noemt de nodige punten die uitgebreid aan bod komen in de meest recente editie van Theaterkrant Magazine, een themanummer over theaterkritiek:
https://www.theaterkrant.nl/dossiers/2024-2/
Een aantal van je vragen (en misverstanden) worden wellicht beantwoord door mijn eigen bijdrage:
https://www.theaterkrant.nl/tm-artikel/zo-veel-theater-zo-weinig-kritiek/
Hartelijke groet, Simon van den Berg, hoofdredacteur
Wauw! Wat een prachtige reactie! Applaus! @simon volgens mij is er geen spraken van een misverstand hoor! En is het ook geen aanklacht tegen de theaterkrant op zich het gaat Silke denk ik om de algehele sfeer in recensie land (om het maar even in smurfen taal te zeggen, ik kan helaas niet zo mooi schrijven als Silke). Mooi ook hoe Silke zelf meteen een voorbeeld geeft van een essay/kunstwerk op zich maken. Want dat is!
Hee Silke,
mijn excuses dat ik nu pas reageer – het was even een drukke week dus zondag is een mooi moment :-)
Ten eerste: zeer veel dank voor je uitgebreide (tegen)lezing van de voorstelling. Ik ben het helemaal met je eens dat het een sad fact of life is dat sommige voorstellingen maar door een persoon publiekelijk worden besproken, en je eigen analyse biedt daar in dit geval wat tegenwicht aan.
Met de rest van je analyse over kunstkritiek ben ik het grotendeels eens – we streven schijnbaar bijna hetzelfde na (het stimuleren van een gesprek, een complexe analyse van het werk in kwestie). Waar we het op het eerste gezicht fundamenteel over oneens lijken te zijn is de kwestie van ‘oordeel’.
Hoewel, is dat zo? Ik denk dat je helemaal niet tegen oordeel bent. Je eigen schrijven over We Are (Not) Tupac Shakur staat immers bol van het oordeel, zij het in positieve zin: je prijst de voorstelling de hemel in, noemt de makers ‘moedig’, en doorspekt je tekst met positieve kwalificaties. Zoals je eigen tekst aantoont, kan een goede kunstkritiek niet zonder oordeel: als we dat oordeel zouden wegnemen zouden we namelijk júist pretenderen dat we objectief of neutraal kijken, iets dat we allebei niet willen.
Het lijkt er dus eerder op dat het gaat over een concept als ‘welwillendheid’. Moet de criticus met de maker méédenken, of er juist tegenin? Moet de criticus zich proberen te verplaatsen in wat een voorstelling voor bepaalde groepen zou kunnen betekenen, of dat de makers ‘moedig’ waren of niet, of moet die vooral een eerlijke beschrijving geven wat die zelf heeft ervaren (met uiteraard, een gedegen analyse van die ervaring)?
Dáárin lijken we te verschillen, en daarin lijkt ook het verschil te zitten tussen jouw functies (maker, dramaturg) en mijn functies (criticus, journalist). Voor mij is het gesprek juist gebaat bij stevige kritiek als wat de criticus in de ontmoeting met het werk heeft ervaren kanttekeningen oplevert (of dat nu esthetische, politieke of andere inhoudelijke kanttekeningen zijn). Dat een polemische insteek er uitstekend in kan slagen om een gesprek te entameren laat jouw eigen publieke analyse alvast zien – die had je nooit geschreven als ik me van ieder oordeel had onthouden.
Dat dat soms leidt tot lagere publieksaantallen – tsja, dat klopt, en dat is natuurlijk óók waar recensies voor bedoeld zijn. Idealiter leest de lezer de hele recensie, en komt dan zelf tot een oordeel of die de voorstelling op basis van de reflectie van de criticus de moeite van het bezoeken waard vindt (daarom werken we hier ook niet meer met sterren, omdat er dan alleen naar de sterren wordt gekeken). Dat betekent niet dat de criticus wil dat er niemand meer komt als die het zelf geen geslaagde ervaring vond, maar wel dat die diens verantwoordelijkheid aanvaardt naar de lezer die daadwerkelijk op zoek is naar een wegwijzer in het donkere woud van de 1500 premières per jaar. En dat betekent: eerlijk vertellen wat de criticus van de voorstelling *vindt*.
Beide doelen (het stimuleren van gesprek en de lezer helpen een keuze te maken in voorstellingsbezoek) zijn gebaat bij dezelfde aanpak: een heldere en oprechte analyse maken van wat de criticus in de voorstelling heeft meegemaakt.
Dat is ook het enige wat je als criticus kán doen. Jouw suggestie dat we ons zouden moeten verplaatsen in wat een gevarieerd publiek al dan niet zou hebben meegemaakt klinkt mooi, maar is in de praktijk enorm aanmatigend naar dat pluriforme publiek toe. Een criticus kán die analyse helemaal niet maken, juist omdat ‘hét publiek’ niet bestaat: er zaten mensen in de zaal die, zoals jij, diep onder de indruk waren, én er zaten mensen in de zaal die, zoals ik, zich grotendeels hebben zitten vervelen (je opmerking over ‘de zaal om mij heen’ heeft echt alles te maken met projectie en zeer weinig met toetsbare kennis van al die individuele ervaringen). Een criticus is geen pr-medewerker en geen cultureel socioloog en heeft dus niets met de reactie van de rest van het publiek te maken.
‘Altijd schrijven vanuit de ‘ja” zou wat mij betreft de doodssteek zijn voor de kritiek. Het mooie aan kunst is juist dat het zowel negatieve als positieve reacties kan opleveren, en dat er in de negatieve reactie net zoveel waarde kan zitten als in de positieve. Sterker nog, een uiterst kritische reactie kan juist ook dat essay, dat ‘kunstwerk tegenover een kunstwerk’ zijn. Of mij dat in dit specifieke geval gelukt is laat ik aan anderen, maar ik wil wel zeggen dat dat altijd het streven is.
Dus ik moet je hartstochtelijke slotpleidooi net zo hartstochtelijk verwerpen, omdat die vanuit makers begrijpelijk is, maar voor de kunstkritiek het oordeel en de subjectiviteit onmisbaar zijn (een recensie gaat dus, hoe dan ook, altijd óók over de criticus zelf, wat jij daar ook van vindt en of de criticus diens oordeel nu verbergt of niet). Kunstkritiek moet antagonistisch durven zijn als de ontmoeting met het kunstwerk daarom vraagt – hoe moeilijk kunstenaars het ook hebben met het vullen van de zaal (dat is op geen enkele manier de verantwoordelijkheid van de criticus). Dat is niet zo fijn voor de kunstenaars die hun eigen voorstelling geslaagd vonden en liever hadden gezien dat dat door de criticus werd beaamd, maar wel veel beter voor het verdiepen van het gesprek over kunst zelf.
Warme groet,
Marijn.