In de zaal van de Münchner Kammerspiele golven wolken als de zee, goudgeel oplichtend. Middenin die wolkenmassa hangt een steriel, wit beeldscherm, als van een reusachtige iPad. Zo ziet regisseur Susanne Kennedy (1977) de wereld van Tsjechovs befaamde drie zusters uit het gelijknamige toneelstuk, voor het eerst opgevoerd in Moskou in 1901. (meer…)
Toneel, installatiekunst of performance; de theaterwereld zoekt naar woorden als het gaat om de regies van Susanne Kennedy. Warum läuft Herr R. Amok? is een radicaal vormgegeven bewerking van Fassbinders gelijknamige film en Kennedy’s derde productie bij de Münchner Kammerspiele. In een ellenlange reeks merkwaardige tableaus volgen we de dagelijkse sleur van een man. In hem groeit een monster.
In een reeks dagelijkse taferelen laat de film van Fassbinder het leven van een man zien, die doet wat van hem verwacht wordt. In de wereld van oordelen, roddels en kleine nederlagen wordt zijn ondefinieerbare agressie hem ten slotte fataal en vermoordt hij zijn naasten. Rainer Maria Fassbinder creëerde de sobere film in 1970. Sociale isolatie, beklemming en sleur zijn thema’s waarin het werk van Fassbinder en Kennedy elkaar vinden. Documentair realisme kenmerken de films van Fassbinder, net als extreme stilering. Op haar manier zet Kennedy dat laatste onderzoek voort in haar theaterbewerking. Geen twijfel, Fassbinder zou het hebben gewaardeerd.
Met een grenen schotjes-look (toneelbeeld Lena Newton) heeft de ruimte van deze theaterbewerking veel weg van een sauna. Altijd zijn de decors van Susanne Kennedy omlijst. We kijken in een doos, het is theater in theater. Het ritme van de voorstelling wordt opgebouwd rond de beweging van een scherm op het voortoneel, dat niet alleen als projectiescherm fungeert maar ook als luik. Het opent en sluit de ruimte en plaatst de dagelijkse sleur van Herr R. in een lange cyclus van tableaus die wisselen van locatie, zoals ook Fassbinder dat doet. Een geprojecteerde tekst en een voice-over kondigen systematisch de locatie aan bij het openen van het luik.
We zien Herr R. op een theekrans bij zijn schoonouders, in de bar met zijn vrouw en vrienden of in een dialoog met de lerares van zijn zoontje. Veel gespreksstof heeft hij niet. Iedereen draagt een masker en Herr R. wordt door verschillende mannelijke acteurs (drie generaties) gespeeld. Hun uiteenlopende posturen en leeftijden zijn ondanks het identieke uiterlijk duidelijk te ontwaren.
Er keren meer principes uit vorige voorstellingen van Kennedy terug, zoals de playback in Fegefeuer in Ingolstadt, Kennedy’s vorige productie bij de Münchner Kammerspiele. Teksten worden niet live gesproken, maar we horen ze via een geluidsband. Met het volume wordt bewust gespeeld, zodat zelfs het drinken van een cocktail overdreven hoorbaar is. Het specifieke slokje moet dan ook exact getimed worden door de speelster. Hoe hilarisch dat ook is, in het strakke regieconcept is geen ruimte voor schmieren. Alles draait om de uitvergroting van het detail.
De regie is een spel met tijd en ruimte. Als een soort droste-effect keert de met schrootjes behangen kamer terug, op zowel het scherm als op de televisie in het toneeldecor. Het is een beetje zoeken naar de betekenis van die verschillende ruimtes. Is er überhaupt wel een logica? Soms slaat de vormelijke vervreemding ook toe in de tekst en leiden muziek, woorden en klanken plots een eigen leven. Op momenten waarin de gevoelens van de stugge Herr R. komen bovendrijven, vallen vorm en inhoud prachtig samen. Eindeloos volgen de settings elkaar op en zo neemt Kennedy haar publiek letterlijk mee in de monotone verveling. In die zin werkt haar concept perfect en blijft ze trouw aan het originele gegeven.
Minder begrijpelijk zijn de keuzes aan het eind van de voorstelling, waarin het playback-concept wordt doorbroken en Kennedy ons op een merkwaardig dansant happy end trakteert, uitgevoerd door een van de figuranten uit de filmbeelden. Warum läuft Herr R. Amok? In Kennedy’s bewerking blijft dat een open vraag.
Foto: JU/Ostkreuz