In het hoofdstuk ‘Verzet Tweede Wereldoorlog’ komen scholieren in de geschiedenisboeken namen tegen als Gerrit van der Veen, Hannie Schaft, Erik – Soldaat van Oranje – Hazelhof Roelfzema, Walraven van Hall en met een beetje geluk de Surinaamse schrijver Anton de Kom. Maar dat er behalve De Kom nóg een heel leger aan verzetsmensen met een Nederlands overzeese achtergrond heeft rondgelopen, komen scholieren niet te weten. (meer…)
Koninklijk Theater Carré heb ik de laatste tijd vaker tot de laatste plaats vol gezien. Maar voor het eerst zag ik op 4 mei na afloop 1472 mensen aan de Amstel staan, lopend en zelfs fietsend debatteren.Wat hadden ze, nee we, eigenlijk gezien en gehoord? Een mislukt concert van een pianotrio? Een briljante theatersolo? Een choquerende provocatie? Of alle drie door elkaar? Of niets van dat alles?
Waar wij voor strijden heet het door Bo Tarenskeen geschreven gelegenheidsstuk tamelijk dubbelzinnig. Dat kun je als een waarschuwing opvatten. Maar in het begin is er geen vuiltje aan de lucht. Jacob Derwig komt in de piste van Carré een loflied op de kunst geven, en dan vooral op ‘de vader van alle kunsten: de muziek’.
Hij kondigt het beroemde Europa Ensemble aan: Liza Ferschtman, viool; Alexander Warenberg, cello, en Hannes Minnaar, vleugel. Maar die kunnen, vanwege al die lovende woorden, nauwelijks aan het muziek maken beginnen. Ze spelen het eerste deel van een pianotrio van Brahms. Maar Jacob Derwig praat er steeds vaker tussendoor. Hij blijft de (mannelijke) cellist ondanks diens ontkenningen betitelen als de artistiek leider van het ensemble, een vrouw als leider is blijkbaar niet zo goed denkbaar. Nog een stap verder gaat hij als hij violiste Liza Ferschtman erop aanspreekt dat ze joods is. Is het niet vreemd voor haar muziek van een niet-jood te spelen? Gelukkig weet iedereen hoe begaafd en intelligent joden zijn… Hij zegt ook dingen die helemaal niet onzinnig zijn, bijvoorbeeld over de universaliteit van kunst, maar hij vindt de klassieke muziek (van moderne muziek moet hij niets hebben) ook ‘het hoogtepunt van 3000 jaar West-Europese kunst’. En hij heeft het zelfs over een ‘jodenstreek’ als Ferschtman iets doet dat hem niet bevalt.
De slim opgebouwde en vaak heel geestige tekst van Tarenskeen laat zien hoe dicht idealisme en afschuwelijke hoogmoed bij elkaar kunnen liggen. Hoe gemakkelijk het is van generaliserende bewondering op discriminerende afkeuring over te stappen. Hoe een enigszins irritante explicateur zich in een ommezien gehaat kan maken.
De musici lopen weg en komen niet meer terug. Derwig staat met zijn rug naar ze toe en merkt niet eens hoe eenzaam hij uiteindelijk is. Uit de zaal klinken enige protesten, er lopen ook toeschouwers weg. Waren zij voor de muziek gekomen en zijn ze teleurgesteld? Vonden zij de opmerkingen over joden te gortig? Snappen ze niet dat ze naar een door Jacob Derwig briljant gebrachte monoloog zitten te kijken?
Het is dan ook een knappe prestatie: een vol Carré op het verkeerde been zetten en in besmuikt lachen en grote verwarring achter te laten. Je zou zeggen dat dit vanwege het verrassingseffect alleen maar eenmalig kan, zoals nu gebeurt, maar het moet ook interessant zijn als je de afloop al kent te zien hoe je zo voor de gek wordt gehouden door acteur Jacob Derwig, regisseur Paul Knieriem, dramaturg Jaïr Stranders en vooral schrijver Bo Tarenskeen. Die neemt met zijn bizarre tekst eigenlijk niet alleen het publiek, maar ook het door hem zelf opgezette en enigszins uit de krachten gegroeide festival Theater na de Dam in de maling.
Foto: Jorn Heijdenrijk