Daar staat hij dan, als vijftiger. Mee te dansen met oude beelden van The Temptations. Wat de meesten van ons louter doen in de beschermde omgeving van de eigen woonkamer, als er niemand meekijkt, of erger, met een slok te veel op bij dat feestje van de buren, doet Nico Dijkshoorn gewoon in het theater. In Meppel, of all places. Dat is pas vuig.
Maar wat heeft de uil van oma Josje op Marktplaats in vredesnaam te maken met de shawls die Rick de Leeuw ging dragen toen hij zich opeens presenteerde als dichter en geen sjaal meer droeg? Helemaal niks natuurlijk. Al zouden we allemaal wel eens helemaal loos willen gaan tegen een verkoper op Marktplaats. Of tegen Rick de Leeuw roepen: wat zong jij altijd raar man, alsof je dacht de Nederlandse Dylan te zijn, maar dan met bedroevende teksten en een luizige timing. En wat heb je tegenwoordig pretenties terwijl je je één voor het geld met hart en ziel op reclame stort.
Die pretenties heeft Nico Dijkshoorn in zijn eerste soloprogramma Vuig godlof niet. Begeleid door The Hank Five, bestaande uit bassist Fred van Klaveren en drummer Herman Klaassen, rijgt Dijkshoorn losse onderdelen aan elkaar. Hij leest voor uit zijn verschillende boeken, zingt een mooi lied over Loesje en het verlangen naar de grote stad en de heimwee naar het dorpscafé en is aandoenlijk onhandig steeds op zoek naar of zijn leesbril of de afstandbediening waarmee hij plaatjes op het scherm kan projecteren.
Vuig is, kortom, wars van alle pretentie, en juist dat maakt het zo vermakelijk. Hilarisch is de wijze waarop Dijkshoorn opperschoolmeester Leo Blokhuis’ popverhalen niet louter persifleert, maar ook laat zien wat die verhalen van Blokhuis maar al te vaak zijn: opgeblazen en vergezochte spreekbeurten waarin het wemelt van fouten. Geen wonder dat Dijkshoorn zelf ook meerdere malen in de lach schiet. Met een al even hilarische verhandeling over hoe hij de beste vriend van Lou Reed werd, met een bijzonder rol voor Verkeerspark Assen, maakt hij eveneens al die bekende Nederlanders belachelijk die bij voorkeur in De Wereld Draait Door vertellen hoe ze een bijzondere band met een wereldster kregen.
Maar afzeiken? Nee, dat doet Dijkshoorn niet. Grote bek, klein hartje? Ja. En daar is niks mis mee. Dat geldt gelukkig voor de meesten van ons. We roepen en willen van alles, maar staan uiteindelijk ook gewoon net als Dijkshoorn te zoeken naar die afstandbediening, willen dansen, maar durven niet. We denken altijd leuk te zijn, maar zijn dat even vaak niet.
Daarin schuilt ook de valkuil. Meerdere malen wens je dat Dijkshoorn zich meer aan het rappe tempo van De Wereld Draait Door houdt. Een countrynummer, maar dan in het Zweeds gezongen door Bob Dylan, leent zich bij uitstek voor de anderhalve minuut die bands bij dat al te vaak genoemde programma krijgen, net zoals het ‘wrok’-nummer waarmee Dijkshoorn na de pauze opent.
Vermakelijk, dat is Vuig zeker en kom daar maar eens om bij hordes cabaretiers met wel een duidelijk verhaal, een onderliggend thema en uiteindelijk een boodschap op de koop toe. Daar wil je na een kwartier soms al gillend de zaal uitlopen; Dijkshoorn speelt beter gitaar dan je zou verwachten, heeft een goede zangstem en houdt het twee uren lang gezellig.
Al zal dat wel de ultieme belediging zijn.
Foto: Titia Hahne