Mijn verwarming kan niet op tegen wat de oostenwind aan kou meebrengt. Voor het eerst in dertig jaar zet ik de verwarming op 25. Het mag niet baten, alle warmte verdwijnt naar de nok van het dak of gewoon er doorheen naar buiten. In mijn bed keek ik daarom het afgelopen weekend naar het tweede deel van de redux-online versie van de achtste Flamenco Biënnale Nederland, waarbij films, concerten, dansproducties, introducties en nagesprekken werden gestreamd. (meer…)
Het begint met een ritme, kloppend op de borst en de bovenbenen, een eerste geratel met de geschoeide voeten, klappende handen en bovendien een enorme klak van de mond. Bubblegum was voor mij nieuw in de flamenco, een kwinkslag die de opgelegde ernst van het theater en de theaterdans zonder enige nadruk doorbreekt.
Een paar keer begint Rocío Molina opnieuw. Terwijl de jonge en razend goeie gitarist Yerai Cortés met haar voor op het podium zit en geen snaar aanraakt, geen spier vertrekt, kletst Molina een beetje, loopt vanachter hem een paar keer opnieuw op en zet half in zichzelf gekeerd, half op schoot bij het publiek de voorstelling in met een enkele arm, een enkele draai en de vraag: wat is het, wat zou het kunnen zijn?
Kindertijd, hangen en spelen, een lichaam dat zich nog niet zo bewust is van verplichtingen, het ene moment ernstig verdiept is en dan weer rondfladdert en verder hangt, snoep kauwend en mijmerend; Vuelta a Uno, het nieuwe duet van de flamencovernieuwer Rocío Molina en gitarist Yerai Cortés, speelt direct in op die periode in het leven die eenmaal voorbij moeilijk terug te halen is. Niet alleen de aard van de scènes, maar ook het tempo en de structuur van het geheel doen denken aan die eindeloze vrije middagen – ze vliegen voorbij maar kennen ook vele nikserige momenten. Er zijn uitbarstingen en hoogtepunten, maar de scènes zijn losjes aan elkaar gehaakt, met prachtig drentelende overgangen.
Vuelta a Uno is lichter van toon dan de eerdere werken uit Molina’s Trilogía sobre la guitarra. Je zou de titel kunnen vertalen als terug naar de basis. De basis van alles, blijkt: er is het eigen lichaam, er is de muziek en de relatie met de gitarist, én er is de vrijheid van het kind.
Molina danst met de zijkant van haar schoenen vanwege het mooie slepende geluid dat dat voortbrengt. Ook danst ze op blote voeten, wat de aandacht naar haar hele lichaam verplaatst, omdat het nu eens niet roffelt en knalt uit de onderkant. De zachte ploffen en plofjes van haar voeten vergen niet alleen een ander oor, er komt ook een ander lichaam tevoorschijn.
Het decor bestaat uit vier rijen dikke pars, die aan zijkanten van het podium hangen en vaak meeruisen met de beweging, als bomen die het licht breken rond een speelplaats. Naast het snoeproze zijn er veel gelen en oranjes, dieproden en roestbruinen – alles straalt warmte en genoegen uit.
Molina leunt op de gitarist als hij speelt, klopt op zijn gitaar zoals ze op haar borst en bovenbenen trommelt en gaat op zijn knie zitten terwijl hij speelt. Ik kan niet anders dan denken aan haar jonge dochter, die thuis zo door de repetities gaat. Of de kleine Rocío zelf, die zo het musiceren van haar familie meemaakte als klein kind. Ze begon op haar derde te dansen, op zevenjarige leeftijd verdiende ze haar eerste geld ermee, naar verluid.
Als Molina haar vlecht loslaat en haar haren voor het gezicht laat hangen, dan haar hele lichaam achterover laat hangen van een van de kleine podia op het podium en haar benen in de lucht steekt, ondersteboven danst, draait en rolt, voegt zich de autonome kunst, de vorm om de vorm, bij de middag op het speelveldje of op zolder. Maar tegelijkertijd is daar ook het volle lichaam van de danseres.
Zoals kinderen nog heerlijk kunnen zijn in hun blootje – terwijl de massale verspreiding van onlineporno de beelden ervan bezoedeld heeft – zo weet Molina ook het plezier van haar lichaam te delen zonder een moment in seksistische obsceniteit te vervallen, waar veel dans mee flirt. Ze viert haar lijf zonder de verkwanseling, een lijf ook dat allang niet meer in een gestipt corset is opgeborgen.
Japan speelt opnieuw een rol, in het armloze gewatteerde lange jack waarin Molina een scène danst, maar ook in de sculpturale fascinatie en de zich langzaam ontwikkelende esthetiek, het indirect van het gebaar, de kunstmatigheid die heel dicht bij de natuur van dingen probeert te komen, in plaats van haar controle te demonstreren, met hiërarchie en symmetrie, zo typisch voor en nog steeds populair in westerse dans.
Molina zingt zelfs even mee met de gitarist, als iemand die een grap maakt, zonder dat het lollig wordt. Ze laat haar haren door fijn zand slepen dat ze uit een papieren zak op de vloer heeft laten vallen. Uit alles spreekt een tijdloos plezier van experiment en uitproberen zoals kinderen dat heel goed kunnen. Vrijheid gaat gepaard met de ernst van diepe concentratie, maar ook van vertrouwen en wederkerigheid.
De traditie van de flamenco brengt met zich mee dat de relatie met het publiek vanzelfsprekend is, zoals dat in cabaret en in andere vormen van entertainment ook gebruikelijk is. Alleen hoeft Molina de goegemeente niet te pleasen, mag het kwetsbaar of uitgesproken zijn en blijft de heden zo populaire retoriek van tafel. Flamencomeesters als Molina, Marin en Galvan hebben een onafhankelijk kunstenaarschap weten te formuleren, dat het publiek betrekt zoals maar weinig moderne en hedendaagse dans weet te bereiken.
Terug naar de basis betekent in de flamenco van Molina en Cortés terug naar een lichaam dat uit geluid en bewegingen bestaat, dat musiceert en danst, luistert en voorstelt, deelt, trillingen toevoegt aan een stapeling, tradities en conventies openbreekt in de intimiteit en het vertrouwen van een artistieke relatie. Dat dat tegelijkertijd onpretentieus en virtuoos kan zijn is heel bijzonder en uiterst zeldzaam op zo’n groot podium.
Foto: Eric van Nieuwland