Ze brachten zon, kleur en zuidelijke charme in het grauwe, naoorlogse Nederland: de Italiaanse gastarbeiders die vanaf 1949 in de Nederlandse mijnen, hoogovens en textielfabrieken gingen werken. ‘Gastarbeiders’ was toen het woord, nu arbeidsmigranten. En ze waren gepassioneerd, verleidingszuchtig en hoogst aantrekkelijk voor de Nederlandse meisjes. (meer…)
Zestien toeschouwers verzamelden zich zondagmiddag in de intieme zolder van het prachtige Perrontheater in Zwolle. De houten planken zuchten en kraken, een goederentrein dendert voorbij op het naastgelegen spoor, cellist Fleur Dikken en verhalenverteller Jaap Slagman openen met een sfeervol lied vol weemoed en melancholie.
Eigenlijk zou Theatergroep De Jonge Honden vanaf eind maart de familievoorstelling Oorlogswinter spelen, naar het gelijknamige boek van Jan Terlouw. Die tournee is voorlopig uitgesteld, maar toen bekend werd er vanaf 1 juni weer voorzichtig gespeeld mocht worden, kwamen de makers van de productie met een alternatief: tijdens de zesdelige reeks Voorvallen krijgen bij Oorlogswinter betrokken spelers op dinsdag de sleutel van thuisbasis Het Perrontheater in Zwolle. Na vier dagen residentie spelen ze op zaterdag en zondag een korte voorstelling – een theatraal ‘voorval’ – op de zolder van het theatertje, voor maximaal dertig toeschouwers.
En dus was Fleur Dikken, als muzikant verbonden aan Oorlogswinter, afgelopen week – na openings-‘voorval’ van Jan Terlouw en de eerste residentie van Robert Baarda – de tijdelijke bewoner van het pand. Ze vroeg Jaap Slagman haar residentie bij te wonen. Of eigenlijk redde ze hem, vertelt Slagman naderhand in een kort nagesprek, uit zijn zelfverkozen lockdown-isolement in Duitsland. Sinds zijn werk als verhalenverteller en theatermaker eerder dit jaar vanwege corona volledig stilviel, trok hij zich terug in zijn tuin, alleen, in een bepaalde staat van vastbesloten tevredenheid. Dikken bracht hem weer tot spelen.
Dat werd meteen het autobiografische uitgangspunt van de parabel waar deze minivoorstelling om draait: over een muis die zich resoluut afzondert van alle andere, goedbedoelende dieren in het bos. Bevangen door een stug escapisme keurt hij de hele buitenwereld af, vluchtend voor sociaal contact belandt hij in een utopische droomwereld waar hij uiteindelijk alles krijgt wat hij lijkt te willen – maar geen goed gesprek, blijk van barmhartigheid of een menselijk gebaar.
Maar meer dan een wat al te moralistisch verhaal over afzondering en verbinding, is Muis een sober theatrale jamsessie in taal en klank – waar Dikken en Slagman binnen de contouren van hun vooraf bedachte anekdote volop ruimte nemen om te improviseren. Het is mooi om te zien hoe het verhaal dan weer door de taal van Slagman, dan weer door de cellomuziek van Dikken wordt voortgestuwd. Daar mag nog meer, of in ieder geval nog zichtbaarder, mee gespeeld worden: het spanningsveld tussen die twee is vele malen interessanter dan de relatief brave parabel die het oplevert.
De voorstelling komt pas echt tot leven op de momenten dat Dikken en Slagman elkaar zichtbaar uitdagen, ontregelen of verrassen. Dat gebeurde nu zo af en toe – op die momenten breekt de voorstelling open en voel je je als toeschouwer het meest betrokken bij dit theatervoorval. Dat is nog een vervolgonderzoek waard: hoe betrek je de zwijgende toeschouwer (meer) in deze pas de deux tussen tekst en muziek? Hopelijk krijgen ze die voordeursleutel van het Perrontheater later nog eens een paar dagen.
Foto: Jan Amse