Oerolveteranen konden acht jaar geleden in Hoorn al de tuinkabouter in levenden lijve signaleren (Jack Wouterse en Arjan Ederveen in het fijne Walden van het Ro Theater), dit jaar is rondom het Snijderspad in West de boskabouter te determineren, ofwel de Homo Parvalis Punctuum. In Voor ze verdwijnen wordt het publiek ter plekke bijgepraat door twee kibbelende veldonderzoekers die deze zeldzame, (goed)gemutste soort uitvoerig hebben bestudeerd.

Na een wat suffige introductie, waarin met veel overbodige omhaal en flauwiteiten uiteengezet wordt hoe de wetenschappers (Radek Fedyk en Tjebbe Roelofs) met hun ‘Magnus Parva 1.2’ de circa 12 centimeter grote wezentjes in hun natuurlijke habitat kunnen uitvergroten tot mensenformaat, wordt het kaboutervolkje gespot en aan een nadere studie onderworpen.

We hebben geluk, jubelen de onderzoekers, want we zijn getuige van een geboorte. In een prachtige, fysieke scène breekt actrice Clara Ottignon uit haar ei en zet haar eerste stappen in de enorme wereld: wankele passen en grote ogen, voorzichtig én nieuwsgierig – zoals elke pasgeborene, kabouter of mens, het leven tegemoet treedt. Vervolgens ontdekt ze, ook zoals elke pasgeborene, dat die wereld niet alleen maar paradijs is. En gedesillusioneerd en op haar hoede, doet ze het enige wat ze daarna kan doen: ze stapt verder.

Al snel blijkt dat dit zogenaamd vreedzame, anti-hiërarchische volkje (dixit professor dr. h.c. R. Fedyk en zijn assistent), bepaald niets menselijks vreemd is. Want de goede vrede blijkt, ook bij hen, voorzien te zijn van een aantal behoorlijk strikte randvoorwaarden. Wie zich niet conformeert, wie anders is, zich angstig toont, zich afzet tegen gewoonten en tradities, wordt hardhandig terug in de mal geduwd. Zo ontpopt dit vrolijke kaboutertjestafereel zich tot een op momenten behoorlijk zwartgallige zedenschets.

Behalve Ottignon wordt het kaboutervolk gespeeld door spelers van Theater STAP, het Belgische gezelschap voor acteurs met een verstandelijke beperking. In vooral fysiek ingestoken groepsscènes tonen zij hoe wreed men kan worden als iemand buiten de norm valt. Indringend is de haast terloopse verkrachtingsscène, waar iedereen weet van heeft maar niemand tegenin gaat. Er moet nu eenmaal voortgeplant worden, een vrouw moet baren. Wie zich daartegen afzet, vormt een gevaar voor de gemeenschap, lijkt de gedachte.

Het Houten Huis heeft hiermee alle ingrediënten voor een meerlagig beeldend theaterportret op locatie, maar tegelijkertijd blijft de voorstelling aan de oppervlakte. Dat komt onder meer door de veelheid aan losse ideeën die in het script van regisseur Elien van den Hoek allemaal een plek hebben gekregen, maar lang niet altijd in dienst van het centrale drama staan. Zeker naar het einde toe stapelen de vreemde anekdotische zijpaadjes zich op. De twee onderzoekers blijven ondertussen onnodig oppervlakkige personages, vehikels voor een verhaal waar zij per saldo geen deel van uitmaken.

Maar daar staat gelukkig ook veel moois tegenover, met name op visueel vlak. Een verzameling uitvergrote objecten leidt tot verrassende vondsten, die in de natuurrijke bossen prachtige theatrale beelden opleveren. Van achtergelaten afval, een verloren bril en een muntstuk bouwen de inventieve kabouters een enorme kar met bosbessensap-tap, heel feestelijk. Hoogtepunt is een enorme, wormen slurpende mol, die op enig moment (al wordt niet helemaal duidelijk waarom precies) ook even om het hoekje komt kijken.

Voor ze verdwijnen toont een lieflijk volkje dat fluitend wreedheden begaat, dat vrolijk en meedogenloos tegelijk is en vooral minder onschuldig dan je denkt. Zo houdt deze kaboutervoorstelling ons een (kleine) spiegel voor.

Foto: Nichon Glerum