‘Hoe kan het nou racistisch zijn als ik het niet racistisch bedoelde?’, vraagt een jonge vrouw (Sophie Höppener) geïrriteerd als zij is beland in een Kafkaëske rechtszaak. Die is zij begonnen omdat zij het principieel oneens is met de ene euro die alle witte mensen in Nederland moeten betalen als symbolische erkenning van het feit dat er nog steeds racisme is. Het is het uitgangspunt van het intrigerende De witte kamer van Ada Ozdogan. (meer…)
De zwarte acteur Yamill Jones wacht zijn publiek naakt op. Dat is even schrikken. Maar Jones wil met zijn solo-voorstelling Vandaag een witte man expliciet een statement maken over wat het betekent zwart te zijn in een gemeenschap waarin blank zijn dominant is. Hij staat er fier en vrolijk bij, waardoor zijn naaktheid snel went. Zijn boodschap komt des te harder aan.
Vandaag een witte man vormt een double-bill samen met No Use For Binoculars in de reeks Nieuw werk in Frascati. Het Amsterdamse theater biedt onder die noemer twee keer per jaar een nieuwe generatie theatermakers en dansers een podium om hun werk te laten zien. Van deze combinatie is Vandaag een witte man verreweg de beste.
Dat komt doordat Yamill Jones een heldere boodschap heeft. Daarnaast is hij ook een uitstekende verteller. Met minimale middelen laat hij zien hoe het is om een zwarte jongen te zijn in een omgeving waarin blanken de baas zijn. Prachtig is bijvoorbeeld het moment waarop hij zijn gespierde schouders laat zien. En vervolgens zijn gave gebit, zijn gezonde tong. Alsof hij op de slavenmarkt staat en zijn lichaam moet laten keuren.
In een lange litanie spreekt Jones vroegere overheersers toe: ‘U heeft mij geleerd dat ik niet gelijk ben aan u… meester!’ Blanken vinden racisme vanzelfsprekend en hun superioriteit onaantastbaar, is zijn stelling. Pas door de nadruk die zijn blanke klasgenoten leggen op zijn huidskleur, wordt hij zich ervan bewust dat hij zwart is. Jones brengt zijn bittere boodschap met veel humor, sterk spel en een goede tekst.
Van een heel ander kaliber is No Use For Binoculars, bedacht en geregisseerd door het Vlaamse duo Renée Goethijn en Dries Gijsels. Midden op het speelvlak ligt een witte vloer met een gordijn erachter en een gordijn ervoor. Alleen wanneer een van de spelers vanaf de zijkant het voor-gordijn ophijst, is officieel sprake van een toneelvoorstelling. Daarbuiten laten de spelers hun verwarring en twijfels zien, hun onzekerheden.
No Use For Binoculars begint veelbelovend. Een vrouw (Nona Buhrs) klopt aan bij een privé-detective (Tomas Pevenage). Die krijgt de opdracht haar te schaduwen en haar doen en laten vast te leggen. Dit om een tastbaar bewijs van haar eigen bestaan te verkrijgen. Zonder weergave-van-buitenaf geen mens in deze tijd, is de boodschap. De vrouw gaat naar huis. Alles wat ze tijdens haar handelingen stilletjes denkt, wordt als een monologue intérieur door de tweede vrouw (Femke Stallaert) via een microfoon aan het publiek verteld. Een sterke vondst: de een speelt het en de ander vertelt het.
Helaas ontspoort de voorstelling doordat de zo begonnen plot eigenlijk geen verhalend vervolg krijgt. No Use For Binoculars bestaat uit een reeks nogal stuurloze sketches waarin onder meer telefoons, camera’s en gordijnen staan voor het zicht dat anderen hebben op jouw leven. Want deze voorstelling gaat over het verkwanselen van je privacy, je identiteit, je unieke, niet uitwisselbare persoonlijkheid. Bewakingscamera’s kijken iedereen op de vingers. Telefoons gaan een eigen leven leiden. De spelers wisselen hun plek in de vertelling uit, met vervreemding en absurdisme als doel. Hoofden worden onzichtbaar doordat acteurs een paraplu over hun gezicht dragen, of een omgekeerde damestas.
Het is jammer dat Goethijn en Gijsels de oorspronkelijke aanzet niet hebben doorgezet: kennelijk is het belangrijk voor je zelfbevestiging dat een ander je waarneemt en vastlegt; op den duur is het hinderlijk en verstikkend dat je steeds in de gaten wordt gehouden. Sketches hebben geen logische of dwingende volgorde, anekdotes springen van de hak op de tak.
Jammer is ook dat over de teksten onvoldoende is nagedacht. Veel klinkt geïmproviseerd, of als het resultaat van improvisatie, waardoor we naar heel erg veel ‘Fuck, fuck, fuck, fuck!’ zitten te luisteren, naar ‘What the fuck’, naar ‘Dat was fucking gênant’. Door het gevloek klinken de teksten onaf en puberaal. Betere aansturing had deze voorstelling goed gedaan.
Foto: No Use For Binoculars