Het jaarlijkse Afrovibes Festival trapte zijn twintigste seizoen af met een rijk gevuld programma in een stampvol Frascati. De voorstelling met acht dansers van de Rwandese choreograaf Wesley Ruzibiza opende de avond met verve. (meer…)
ICK viert dit weekend het feit dat het vaste bespeler is geworden van Theater de Meervaart in Osdorp. Onderdeel van het ICKFEST-programma is een eenmalige combi van twee werken van Greco en Scholten uit de jaren ’90. TWO en Boléro werden destijds uitgebracht in Doublepoints, een serie voorstudies door de choreografen in het leven geroepen om aan de productiedwang van steeds nieuwe grote premières te ontkomen. Na twintig jaar hebben beide stukken allang het stadium van doorgecomponeerde schets verlaten. Met dansers Helena Volkov en Edward Lloyd is Two aan de (als ik goed geteld heb) zevende generatie intrepreten toe. Boléro werd in 2015 voor Opéra de Marseille herschreven van een solo naar een groepsstuk voor 9 mannen, Greco incluis.
TWO en Boléro hebben ook in artistieke zin een belangrijke connectie. Choreografische bouwstenen – zoals de relatie tussen danser en choreograaf in TWO, of de relatie tussen danser en muziek zoals in Boléro – werden uitgewerkt naar principiële vragen over wat dans betekent en kan doen. Het zoeken van vrijheid en redelijkheid binnen de voor dans zo typische hang naar absolute synchronisatie en het virtuoos samenvallen in onmogelijke dynamieken en vorm, werd door Greco en Scholten opengebroken. Ze combineerden ballet-, moderne dans en yogatechnieken, synchroniseerden niet meer vanuit de vorm maar vanuit de adem. Ze braken de traditionele esthetiek van het immer populaire ballet open door het proces van de danser voorop te stellen, maar ook door de stralende vorm zodanig te verdubbelen en te spiegelen dat ‘ie tot potsierlijkheid vervalt. Uit de puinhopen rijst dan vaak een nakend danslichaam op, prettig vermoeid, ontdaan van pretenties, menselijk al te menselijk.
Het is natuurlijk de vraag wat er van de uiterst relevante inzet van choreografen en dansers overblijft twintig jaar na dato. Al tijdens de spetterende heropname van het groepstuk YouParadiso als ParadisoRevisted, begin 2017, bleek hoe verfrissend het kan zijn als een nieuwe generatie dansers, onbezwaard door de verplichtingen die een creatieproces met zich meebrengt, een ouder werk ter hand neemt. Ook de zoveelste versie van TWO geeft een heel frisse blik op het allereerste duet dat Greco ooit aanging, na de befaamde solo’s Bianco en Rosso. De compositie staat als een huis en het principiële zoeken, het ronddolen in anticipatie, opmaten, pogingen en herbeginnen dat zich heel langzaam ontwikkelt tot een felle uitbarsting richting publiek, is indrukwekkend.
Toch is het lastig, althans voor mij als oude toeschouwer, dat de noodzaak die Greco, Scholten en Bermudez ooit dreef – het doorbreken van heilige huizen in de danswereld én de ontmoeting tussen twee fenomenale dansers die onderling een nieuwe werkrelatie aangaan – aan deze zoveelste reprise ontbreekt. Waar youParadiso in reprise eindelijk de juiste dosis bubbelende glamour en leegte wist te bereiken, lijkt TWO gebaat bij een herijking van de inzet. De toewijding van Volkov en en Lloyd aan het ‘repertoire’ is indrukwekkend, maar neemt ook iets weg van de kracht van de dubbele dialoog, waarop TWO gebaseerd is.
Boléro ging ooit over de verhouding tussen een eigentijds dansmakersduo en het ijzeren repertoire (noem het erfgoed) op het gebied van dans en muziek. Ravels meesterwerk werd door Greco in alle eenzaamheid bedwongen, terwijl talloze thema’s die in het verdere oeuvre een rol zouden gaan spelen het ‘daglicht’ zagen. Nu hij zich laat omringen door acht dansers van Ballet National de Marseille, verschuift de aandacht naar de overdracht op anderen, wordt het gevecht met erfgoed zelf repertoire.
Boléro begint met Greco op een schaars verlicht achtertoneel en de overige acht dansers die om en om, links en rechts vóór hem opkomen en hem bijvallen in de choreografie. Dat heeft het wonderlijk effect dat de meester in hun rug danst, in plaats van voor de troepen uit. De dansers zullen hun eigen timing moeten doen, zelf de inzet moeten bepalen. Het maakt hen uitermate kwetsbaar. Ook de letterlijke verdubbeling van de solo over acht andere lichamen werkt verwarrend. Hoewel uit alles de ijzeren discipline van het corps de ballet spreekt, is het effect tegengesteld. Niet één overweldigend balletlichaam komt te voorschijn, maar de veelheid van ieders armen en benen, torsen en bekkens, van dansers die zich door de ‘partituur’ of de ’tekst’ van de oorspronkelijke solo heenwerken.
Op zeker moment verplaatst Greco zich dan als schaakstuk naar voren, en danst in het volle licht op het voortoneel, op de vertrouwde plek, voor de troepen uit, voor de klas, als de leider. Terwijl Ravels ‘Boléro’ in toenemend volume door de zaal blaast, ontspint zich een wonderlijk beeld van een oude meester en zijn jonge gezellen, die hun beste been voorzetten terwijl ze in andermans voetsporen treden. Het gaat lijnrecht in tegen het wilde, vrijgevochten individualisme waarvan Ravels ‘Boléro’ en Greco’s oorspronkelijke solo ooit getuigden. De kwestbaarheid van de gezellen neemt het over van de taal van de oude meester. Een onoverbrugbare kloof opent zich, van tijd die niet meer terugkomt, van een werk dat in de heropname een andere inzet krijgt, van oude werken en andere dingen die voorbij gaan.
Boléro eindigt met een knal en zinderende stilte. Torenend boven de rand van het toneel, hangen de negen dansers in uitgestrekte poses. Ze kijken het publiek vanuit de hoogte aan, zoals beelden in de dakgoten van Barokke paleizen dat doen. De grote bewegingen zijn plots gestopt, maar de kleine gaan door. Ogen knipperen en kijken rond, borsten wellen al ademend, de lichamen trillen van de energie. De frontale confrontatie met tijd en vergangkelijkheid, de vergeefse poging tot herstel, valt in deze verstilling op zijn plek. Meerstelijk (sic!) zijn ook de laatste gebaren, wanneer de groep zich terugtrekt, Greco een slepend been voorwendend en allen nonchalant het achterdoek over hun schouder werpend, wanneer zij in het niets verdwijnen.
Schetsen worden repertoire, repertoire wordt herschreven. Dans, geldend als de meest vergankelijke van alle kunsten, heeft de nijging de kracht van het instabiele en variabele via een omweg te willen beteugelen, door de verbreiding van gecertificeerd repertoire en bewegingsmethoden. Dat Greco als meester in de schaduw van zijn eigen werk gaat staan en samen met jongere goden het podium betreedt, benadrukt de onherhaalbaarheid van oude inzetten en laat tegelijkertijd prachtig zien hoe belangrijk het is oud werk te herlezen.
Foto: Alwin Poiana