De grote stad wacht op haar, zegt mantelzorger Dette tegen haar invalide vader Kik. In Enschede, of misschien wel Oldenzaal of Hengelo (waar in Randstedelijk Utrecht natuurlijk goed om gegrinnikt wordt) kan ze iemand leren kennen, beginnen aan een eigen droom. Nonsens, vindt Kik. Het is nu eenmaal hoe het is: vader en dochter, in dit stille huis, dit stille dorp in Twente, met alleen elkaar om hun klaagzang tegen af te steken.

De Gemeenschap brengt met Turn turn turn een nieuwe, leedvermakelijke huiskamerkomedie. Kik (Roy Peters, tevens regie) is voormalig turnkampioen. Hij was op de toppen van zijn kunnen, totdat hij 21 jaar geleden uit de ringen viel en in een rolstoel belandde. Dette (Iris Vlutters) zorgt sindsdien voor hem, en heeft nooit iets anders gedaan. Zij probeert haar ongelukkigheid aan te kaarten en hij grijpt zich aan haar vast als zijn enige reddingsboei.

Al deze informatie geven Dette en Kik ons en elkaar in de eerste vijf minuten van de voorstelling. De verhoudingen worden zonder verdere omhaal uitgesproken. Die letterlijkheid kenmerkt de tekst (Rob de Graaf). Hoe de dingen zijn en wat Dette en Kik daarbij voelen, wordt uitgemeten in directe, rechtlijnige zinnen.

Niets blijft onderhuids, wat plot en bedoeling betreft. Die recht-voor-z’n-raapheid is hier en daar wat moeilijk verteerbaar, omdat er weinig aan de verbeelding wordt overgelaten. Dat is tegelijkertijd echter ook de kracht van Turn turn turn.

De rigide dialogen en monologen kleuren de onderliggende gevoelswereld van vader en dochter, van dit dorp, van Twente. Er is weinig om achter te verbergen, omdat er überhaupt weinig is. Dat geldt ook voor wat we op toneel zien: een strakke vierkanten vloer, een dicht gordijn, een lamp, een stoel, een poef – meer heeft de wereld hier niet te bieden.

Dette en Kik veren dan ook meteen op als er een nieuwkomer in het dorp komt: Harko (Jeroen van Arkel), met zijn ouders verhuisd uit het verre Rotterdam, en die vooral op zoek is naar een manier om hier te aarden. Kik ziet een potentiële turn-trainee, Dette ziet een potentiële lover. Wat Harko daar zelf van vindt, wordt stroef ontkend.

Met de komst van Harko komen ook de verhoudingen tussen provincie en randstad op scherp te staan. Harko verlangt terug naar de levendige drukte van Rotterdam, maar ook vooral naar de vluchtige oppervlakkigheid ervan. In het westen is het druk maar anoniem, in het oosten is het leeg maar benauwd, kortom: betekenisvolle connecties zijn overal moeilijk te smeden.

Desalniettemin moet het oosten het in Turn turn turn iets harder ontgelden dan het westen. Het beeld van de stuurse dorpeling met sterk accent is stereotype, maar wel passend voor het cynisme dat aan Turn turn turn ten grondslag ligt. Wanneer Harko bijvoorbeeld aangeeft niet op vrouwen te vallen (‘Niets bijzonders toch? Ik heb daar nooit over nagedacht’) is de ongemakkelijkheid van Dette en Kik eerst grappig en onbeholpen, en wordt naarmate de scènes en dialogen tussen vader en dochter vorderen, steeds venijniger.

Steeds meer wordt dan ook duidelijk dat geen van drieën oprecht geïnteresseerd is in de ander en dat egoïsme de name of the game is. Elke mogelijkheid tot verandering, zeker in het geval van Dette, wordt bekeken en vervolgens bekritiseerd en afgewezen.

Harko’s komst schudt de verhoudingen op, maar zelfs de explosieve confrontatie die daaruit voortvloeit, is niet voldoende om echt iets te bewerkstelligen. Elke monoloog lijkt iets te herhalen van de vorige, personages praten om elkaar heen, Kik draait letterlijk rondjes om zich af te sluiten. Het beginbeeld is het eindbeeld. Toepasselijker had de titel Turn turn turn niet kunnen zijn: het verhaal is een scherpe maar gesloten cirkel. Je verlaat de zaal met zowel medeleven als leedvermaak voor deze draaiende, rusteloze stilstand.

Foto: Sanne Peper