Een prinses uit Benin inclusief negenkoppig persuccie-ensemble. Zeynab Abib en haar groep vieren met de West-Afrikaanse rituele zang- en dansstijl Bolodjo de liefde, vrede en solidariteit. In hun optreden vermengen ze traditionele ritmes, zang en dans met elektronische geluiden. Vandaar: Bolodjo Plus. (meer…)
Na de concertante première van Suster Bertken in december 2010 werd door sommige recensenten geopperd dat er maar snel een operagezelschap deze wondermooie opera van componist Rob Zuidam (1954) over een ingemetselde non op de planken zou moeten brengen. ‘Al zal daar een regisseur met veel gevoel voor het bovenaardse aan te pas moeten komen’, schreef de Volkskrant.
Die wordt nu op zijn wenken bediend, nog wel door Pierre Audi zelf, de man die ook Saint François d’Assise van Messiaen met twee voeten op de aarde zette. Het werd zelfs een combinatie met nog een wereldpremière van Zuidam: Troparion, ook al zo’n hemels onderwerp over een dame die in de woestijn zwerft en daar bij een bron twee naakte monniken tegenkomt, die haar uitleggen dat zon en koude hen niet kan deren, aangezien God voor hen zorgt.
Piere Audi is een meester in eenvoudige en toch zinvolle mises-en-scène van muziektheaterproducties. Voor deze dubbelvoorstelling in het Muziekgebouw aan het IJ liet hij Christof Hetzer een uiterst simpel decor ontwerpen: twee losse wanden staan in een rechte hoek tegen elkaar. Er liggen wat rotsblokken omheen. Verder is er voor Troparion (het woord betekent zoiets als veelvuldig herhaald vers) een grote horizontaal hangende boomtak bevestigd, die bij Suster Bertken op de achtergrond nog even te zien is. Met licht (Bernd Purkrabek) wordt de rest gesuggereerd: warme kleuren in de Egyptische woestijn, koel grijs bij de Utrechtse non.
Toch gaat het bij Troparion niet helemaal goed. Rob Zuidam heeft zelf het libretto samengesteld op grond van Oudgriekse teksten uit de vierde eeuw na Christus van Koptische heremieten. Die vertellen van het wonder van een dode tak die weer gaat bloeien als er tranen van een vrouw op vallen. De anonieme vrouw zingt zelf haar verhaal in de persoon van de fenomenale alt Helena Rasker. Zij had de handicap dat zij het Oudgrieks niet zo gemakkelijk beheerst en daarom met een boek in de hand moest zingen en nauwelijks kon bewegen. Om het geheel niet te statisch te maken werd een danseres (Gail Skrela) toegevoegd als een alter ego van de anonieme vrouw. Maar hoewel zij braaf om de dode tak kronkelde wist zij die niet tot bloei te krijgen. Ik vond vooral wat er in het kleine muzikale ensemble onder leiding van Reinbert de Leeuw gebeurde erg mooi, het stuk is mede geschreven voor violiste Liza Ferschtman, die hier de eerste viool speelde, en haar Delftse Kamermuziekfestival.
Het verhaal van Suster Bertken is echt gebeurd. Berta Jacobsdochter leefde van 1426 tot 1514 in Utrecht en liet zich vrijwillig inmetselen in een cel die tegen de Buurkerk werd aangebouwd, zodat zij zich geheel en al aan haar grote liefde Jezus zou kunnen wijden. De cel bevatte een opening naar de kerk om uit de verte de mis bij te wonen en een opening naar de straat om wat schaars voedsel te ontvangen en goede raad te kunnen geven aan voorbijgangers. Bertken wist het vol te houden. Zij stierf pas op 87-jarige leeftijd in haar cel en werd daar ook begraven. Zij kon lezen en schrijven en Rob Zuidam kon voor zijn libretto haar fraaie, soms zeer extatische Oudnederlandse geschriften gebruiken.
Hij schreef voor haar schitterende, gepassioneerde, soms hoogdravende muziek, die de jonge Vlaamse sopraan Katrien Baerts, die ook de wereldpremière had gezongen, prachtig ten gehore bracht en zij speelde ook heel overtuigend en gekweld de ingemetselde non. Want wat moet er in deze vrouw zijn omgegaan, dat zij vrijwillig zo uiterst streng boete meent te moeten doen. Al in haar eerst regels zingt zij: ‘Die werelt hielt mi in hair gewout / mit haren stricken menichfout. / nu bin ic haer ontcomen.’
Maar wat zij fout heeft gedaan in haar wereldse tijd, dat moeten wij maar raden. Misschien boet zij alleen maar omdat zij de onwettige dochter is van een geestelijke. Het andere personage is de prior Dirck van Malsen, gespeeld en gezongen door bariton Hubert Claessens, die op onverwachte momenten ook een enorme baritonsax bespeelt. Het is een intrigerende man, die zowel biechtvader, bouwvakker, cipier als exegeet van Bertken is. Heeft hij misschien in het verleden een verhouding met haar gehad? Is hij misschien zelfs haar vader? Komt het hem wel goed uit dat zij zich vrijwillig opsluit en speelt hij daarom zo vrolijk op zijn saxofoon?
Componist Rob Zuidam maakt misschien direct al duidelijk dat we het verhaal niet honderd procent serieus moeten nemen: de muziek begint met het geluid van het klinken van twee volle wijnglazen die door slagwerkers welluidend tegen elkaar worden geslagen, dan nemen ze er een slok van en klinken ze er ook nog eens mee aan het einde van de opera. Prachtig in de muziek opgenomen zijn de doffe slagen waarmee de rotsblokken door de prior op elkaar worden gestapeld. En werkelijk hemels schoon zijn de vier jongensstemmen (twee jongenssopranen en twee jongensalten), die aan het einde vanuit de orkestbak de stem van Jezus vertolken.
Met hem wordt Bertken uiteindelijk één, nadat zij zich eerst nog had geïdentificeerd met zijn moeder Maria en Hem bijna naakt heeft ontvangen en gebaard. Want in haar eenvoudige kluis, hier weergegeven door een kring van rotsblokken kon in de bijna zestig jaar dat zij daar verbleef nog heel wat gebeuren, theatraal en muzikaal. Reinbert de Leeuw en het voltallige Asko/Schönberg spelen het allemaal prachtig en in volle ernst.
Foto: Hans van den Bogaard