Het is ontroerend en beladen, om daar in die zaal te zitten die voor het eerst voorzichtig haar deuren opent. Waarin het meest kwetsbare op het toneel wordt gebracht: de kwetsbaarheid die het gezelschap zelf doormaakte, in de vorm van De Stervende Zwaan van Mikhail Fokine. (meer…)
In Transatlantic van Het Nationale Ballet komt het werk van jonge balletchoreografen van drie continenten samen.
De Amerikaan Justin Peck kan al meer balletten dan levensjaren op zijn naam schrijven. Hij creëert onder meer voor het New York City Ballet, waar hij inmiddels resident choreographer is. Met zijn 28 jaren heeft hij flink furore gemaakt in de Verenigde Staten. Hij brak er in 2012 door met zijn ballet Year of the Rabbit dat nu voor het eerst in Europa te zien is.
Year of the Rabbit begint vanuit stilstand – de groots opgezette bewegingsconstructie van de dansers is imposant – en komt wervelend tot leven. Zo heeft Peck in de zeven delen van het half uur durende ballet allerlei opmerkelijke vondsten in petto. Zoals een mooi duet van Anna Tsygankova en Remi Wörtmeyer midden op het toneel, dat omlijst wordt door twee rijen liggende dansers met hun armen onder hun hoofd gevouwen, alsof zij in het hoge gras ontspannen naar de blauwe lucht turen. Dat wekt verwondering. Het werk is ook speels en in het partneren ligt soms risico op de loer. Helemaal feilloos gaat dat nog niet iedereen af, al geven danseressen Tsygankova en Erica Horwood het werk op momenten vleugels. Toch overtuigt Year of the Rabbit niet helemaal, daarvoor doen de ingrepen van Peck in het klassieke vocabulaire met een sterke nadruk op het streven naar virtuositeit iets te gekunsteld en overdadig aan.
Tegenover de frisse esthetiek van blauwe kostuums, die door de witte randjes de associatie met gympakjes oproepen, plaatst de Brit George Williamson daarna een heel andere wereld op het toneel voor zijn choreografie Crane. Met de titel refereert Williamson aan een hijskraan in de stedelijke omgeving als een hedendaagse Jacobsladder tussen hemel en aarde. Uit een witte wolk op het achtertoneel doemen bij aanvang de dansers op. Op hun strakke balletkleding is een netwerk van vaten en draden zichtbaar. Als het toneel in het donker wordt gedompeld, lichten de zilveren accenten op als schimmen. De danstaal van Williamson is organisch. Bij vlagen volgt de dans het ritme van de muzikale compositie en zijn er dynamische delen. Echt verrassen doet Crane echter niet, daarvoor is het vocabulaire te weinig eigen.
Dat geldt helaas ook voor het duet Merge dat Ernst Meisner maakte voor de ervaren soliste Igone de Jongh en de aan het begin van zijn carrière staande danser Martin te Kortenaa. Schatplichtig aan Hans van Manen toont Meisner de onderlinge verhouding tussen de twee dansers, zij weloverwogen en bewust van de wegen die zij inslaat, hij vol jeugdige energie in krachtige sprongen en draaien.
De drie choreografieën die op deze avond hun Europese of wereldpremière beleven zijn allemaal kundig gemaakt en bevatten zeker interessante secties, maar weten de aandacht niet continu vast te houden. Ook zijn de muzikale composities van de drie werken, speciaal gecomponeerd voor of gekozen door de choreografen, van een complexiteit die regelmatig moeilijk te volgen lijkt voor de dansers.
Dat is niet het geval bij de troef van de avond, de choreografie Overture van David Dawson, al in 2013 gemaakt in opdracht van Het Nationale Ballet. Overture is net zo evenwichtig en intrigerend als betekenisvol in de subtiele relaties die tussen de muziek, de dans en de bewegende lichtsculptuur worden aangegaan. Daardoor blijft het vijftig minuten durende stuk, ook aan het einde van de lange avond, staan als een huis.
Foto Crane – George Williamson: Hans Gerritsen