De opera Tosca van Giacomo Puccini is van 1900 en speelt honderd jaar eerder, in Rome, in de Napoleontische tijd. De Australische regisseur Barrie Kosky heeft deze populair en tamelijk gruwelijke opera niet willen zien als een negentiende-eeuws melodrama, maar als een vroeg twintigste-eeuwse, misschien zelfs een eenentwintigste-eeuwse muziektragedie.

We zien geen empire-japonnen, geen Napoleontische uniformen, geen Romeinse Engelenburcht, maar mensen van nu, in een ogenschijnlijk gewone omgeving, kaal en onpersoonlijk. Mensen die hevig gemarteld zijn, slachtoffers van een oorlog, maar ook daders: bereid om alles en iedereen te verraden, te verkrachten, te vermoorden. Om liefst nog een schop extra te geven, nog een extra klap uit te delen, eventueel vingers af te hakken. Een vrouw met geweld te nemen is volgens die logica heel wat leuker dan het met zachtheid te proberen.

In het eerste bedrijf zien we niet eens een kerk. Er is alleen maar een vlakke ruimte, waar plotseling wat stenen omhoog schieten uit de grond (decor Rufus Didwiszus). De bebloede, voortvluchtige revolutionair Angelotti (Martijn Sanders) klimt omhoog door een gat in de vloer, wanhopig op zoek naar een schuilplaats. Een grappig mopperend kostertje (Frederico De Michelis) kleedt de lege ruimte spaarzaam aan met schilderspullen, bloemen, een mand met brood. Pas aan het einde van het bedrijf verschijnt er een levensgroot geschilderd drieluik met martelaren, voorzien van echte mensenhoofden, van de koorleden om het Te Deum te zingen.

Het tweede bedrijf speelt in een streng rechthoekige doos, met daarin de koele keuken van politiechef Scarpia, die zijn macht gebruikt om Tosca te verleiden tot verraad of liever nog haar geheel te overweldigen. Hij gebruikt daarvoor de angstaanjagend schrille kreten van haar in de kelder gemartelde geliefde, de schilder Mario Cavaradossi.

In het derde en laatste bedrijf zien we alleen maar een losse muur met brandtrappen waarop het executiepeloton gaat staan dat Cavaradossi moet doodschieten. En van waar Floria Tosca aan het einde moedig haar dood tegemoet springt.

De kostuums van Klaus Bruns zijn hedendaags, grijs, onopvallend, behalve één spectaculaire rode jurk voor Tosca op het hoogtepunt van haar optreden. We zien gewone mensen, met hun hatelijkheden, sadisme, jaloezie, vrouwonvriendelijke begeerte, lafheid en wraakzucht. De Scarpia van de Armeense bariton Gevorg Hakobyan is geen machtige dictator, maar een gewone boef. De Amerikaanse tenor Joshua Guerrero is als Cavaradossi helemaal geen held, maar een rommelige schilder. Tosca, de Zweedse sopraan Malin Byström, is niet zozeer een diva of een opzichtige actrice, maar eerder een gewone, enigszins afstandelijke vrouw. Alle drie de hoofdpersonen zingen prachtig.

Het Nederlands Philharmonisch Orkest speelt onder zijn nieuwe, jonge en uitbundig in de media gehypte chef-dirigent Lorenzo Viotti echt de sterren van de hemel, zacht en liefelijk als het kan en machtig dreigend als het moet, steeds met een uitzonderlijk warme klank.

Het is een Tosca die inderdaad midden in onze eenentwintigste eeuw staat, met z’n bloedige oorlogen, wreedheid, onderdrukking en een vrouw die, hoe hoogstaand zij ook is, nog altijd de speelbal is van de mannen. Een Tosca die jammer genoeg nog altijd weer actueel is.

Foto: Marco Borggreve