De opera Tosca van Giacomo Puccini is van 1900 en speelt honderd jaar eerder, in Rome, in de Napoleontische tijd. De Australische regisseur Barrie Kosky heeft deze populair en tamelijk gruwelijke opera niet willen zien als een negentiende-eeuws melodrama, maar als een vroeg twintigste-eeuwse, misschien zelfs een eenentwintigste-eeuwse muziektragedie. (meer…)
De opera van Tartastan is geen onbekende in ons land. Regelmatig reist ze met klassiekers uit het operarepertoire langs de schouwburgen. Je vraagt je wel af hoe lang dat nog duurt bij een zaalbezetting van gemiddeld hoogstens zestig procent. In de Flint te Amersfoort trok Puccini’s Tosca in elk geval niet meer dan een paar busladingen hoogbejaarden. Zij genoten van de traditionele enscenering en stoorden zich niet aan het feit dat de Tartaren in de bak gehakt maakten van Puccini’s partituur.
De Tartaren deden een flinke greep in de kist met historische kostuums. En toegegeven: de Te deum-scène zag er oogverblindend mooi uit met al die misdienaren, bisschop in vol ornaat en processie met wapperende vlaggen en wimpels. Het toneelbeeld was al even traditioneel: een kerkinterieur, het palazzo van Scarpia (compleet met slecht geschilderde Da Vinci’s aan de muur) en een sterrenhemel met de kantelen van de Engelenburcht. Het was allemaal weinig verrassend, maar best functioneel. En dat er sprake was van een ‘houten klaas’-regie met een overdaad aan overacting valt ook best te vergeven. Het heeft zo nu en dan zelfs nog wel aantrekkelijke kanten.
Het probleem van deze Tosca is vooral de muzikale kwaliteit. De Tartaren gaan prat op hun zogenaamde grote ‘Russische’ stemmen, maar eerlijk gezegd heb ik ze niet gehoord. Sopraan Oksana Kramereva schitterde in een prachtige goudgestikte, bloedrode en een zwarte jurk, maar haar stem was minder kleurrijk. Ze bleef staande in haar grote aria Vissi d’arte, maar daar is dan ook alles mee gezegd. Voeg daarbij een krachteloze Scarpia en een nogal schreeuwerige Cavaradossi en je hebt heel wat mantels der liefde nodig om positief te blijven over deze voorstelling.
Uit de bak kwam ook al niet veel goeds. Het orkest speelde vooral hard en het klankbeeld was massief en onsamenhangend. Dirigente Alla Kulbaba hield er in de finale een houterige en weinig muzikale frasering op na, menige inzet was ongelijk en herhaaldelijk schoot er wel weer eens een fluit, cello of houtblazer met een valse noot uit de bocht. Naar fragiliteit, zo onontbeerlijk bij de muziek van Puccini, zocht je vergeefs. Wat je van ver haalt is kennelijk niet altijd lekkerder. De Tartaren krijgen volgend jaar een herkansing. Dan gaan ze de Rossini’s Barbier van Sevilla doen.