In De grote gele graafmachine krijgen we een kijkje in het binnenste van het werktuig in de titel. Vooral de rol die we daarin zelf mogen spelen maakt het tot een leuke middag. (meer…)
De wereld op zijn kop, dat is waar ‘topsy-turvy’ naar verwijst, en als kinderen met elkaar spelen is dat wat er weleens kan gebeuren. De fantasie verlangt dat de echte wereld in het verhaal past – en dus ligt de kamer vol papier, of kledingstukken, of welk speelmateriaal dan ook. Maar dat zijn geen propjes, dat zijn sneeuwvlokken; dat zijn geen truien, dat zijn monsters. Choreograaf Keren Levi verbeeldt dat aspect van kinderspel in een combinatie van dans en live animatie met twee danseressen, greenscreen-technologie en een stapel witte A4-tjes.
Levi laat de voorstelling beginnen met een filmpje op de achterwand van twee vriendinnen, Revé Terborg en Zora Westbroek, die samen op de bank in allerlei boeken liggen te bladeren. Ze rollen van de bank en dartelen zo de dansvloer op met een stapel wit papier. Is het een van hun boeken? Een poster? Een landkaart? Een schatkaart? Na een uitvoerig duet fladderen de losse vellen neer op een groot groen vlak op de vloer. De camera, op een hoog statief boven dat groene vlak, projecteert het groen-wit gespikkelde landschap op de achterwand.
Na deze vrij lange aanloop, waarin de interactie tussen de technologie en de dans op de vloer heel geleidelijk wordt geïntroduceerd, treft Topsy Turvy doel. Vanaf het moment dat de dansers met hun velletjes papier en hun bewegingen de live animatie beginnen te maken, veert het jonge publiek op. ‘Dat is een vogel!’, roept er eentje. Een ander ziet een schildpad. Een inktvis. Zonder al te letterlijk te worden heeft Levi een beeldtaal gevonden die de verbeelding prikkelt, technisch ondersteund door Assi Weits en Rob Gradisen.
‘We zijn hier!’, roepen de twee danseressen naar het vliegtuig dat voorbij hun onbewoonde eiland vliegt. Ze springen op en zwaaien met hun armen. Ze rennen van het ene eind van het strand naar het andere. ‘Hier! Hee! We zijn hier!’ Al roepend en zwaaiend kantelt hun blik, van het gefantaseerde vliegtuig in de blauwe lucht in hun hoofd, naar de kluwen kinderen op de zwarte dansvloer in de zaal. En langzaam wordt de uitroep een vraag, waar zijn we, waar ben ik, waar ben jij? Dat is wat er zomaar kan gebeuren in een voorstelling, of een boek of een film: dat je tegelijk hier bent, en toch in je hoofd ook dáár, in de verbeelde wereld.
De kinderen zien hoe de twee vriendinnen samen op de vloer liggen. Ze schuiven op hun rug van rechts naar links, maar op het scherm dwarrelen ze tegelijkertijd door de lucht. Ze liggen op hun zij, met opgetrokken knieën tegenover elkaar – maar in hun verbeelding zitten ze in een bootje op de zee. En dat zien we tegelijk. Als het spannend wordt en de vriendinnen moeten rennen voor hun leven, kun je altijd je ogen op de vloer richten en denken: ze liggen daar ‘gewoon’ maar wat te trappelen. Wat niet alle kijkers doen natuurlijk, want een beetje eng is ook best leuk.
Tijdens de première op 20 oktober in CC Amstel nemen de kinderen de uitnodiging om na het applaus op de vloer te komen van harte aan om zelf eens rond te springen en te dansen in de projecties. Alle schoenen gaan keurig langs de kant, er wordt gedanst, rondgerend en omhoog gestaard in het oog van de camera. De projecties zijn nu heel concreet: een bloemenveld, een avondlucht. Tussen alle tumult zitten twee kinderen samen op het randje van de ondergaande zon.
Foto: Rob Gradisen