Mijn verwarming kan niet op tegen wat de oostenwind aan kou meebrengt. Voor het eerst in dertig jaar zet ik de verwarming op 25. Het mag niet baten, alle warmte verdwijnt naar de nok van het dak of gewoon er doorheen naar buiten. In mijn bed keek ik daarom het afgelopen weekend naar het tweede deel van de redux-online versie van de achtste Flamenco Biënnale Nederland, waarbij films, concerten, dansproducties, introducties en nagesprekken werden gestreamd. (meer…)
De Flamenco Biënnale beleeft dit jaar alweer haar zevende editie. Als een van de belangrijkste podia in de wereld op het gebied van vernieuwing en cross-over in de Flamenco, programmeert de Biënnale naast ‘pure’ flamenco ook concerten en voorstellingen waar klassieke, jazz-, rock- en volksmuziek uit alle delen van de wereld een rol spelen.
De weg om nieuwe verbanden te smeden in de dans blijkt vooralsnog een stuk moeilijker. Andrés Maríns D. Quixote en Israel Galváns La Fiesta, die het festival openen en afsluiten, markeren de eerste generatie ‘oproerkraaiers’, zoals het festival deze vermaarde flamencokunstenaars noemt. Met eigen producties, dit jaar onder de titel This is (not) Flamenco, probeert directeur Ernestina van de Noort ook een volgende generatie dansers te stimuleren om nieuwe stappen te zetten. Het programma is dit jaar gefocust op de uitwisselingen tussen muzikanten en dansers, met twee zeer uiteenlopende, theatrale concerten tot gevolg.
In verschillende ensembles maakt de Amerikaans-Iraakse trompettist, zanger en santoor-speler Amir ElSaffar muziek op de grens van Midden-Oosten en west. Voorbij de gebruikelijke fusion van bezettingen en stijlen, duikt zijn werk diep in elementaire en complexe zaken als toonsoortsystematiek en verschillende ritmieken om, zoals het op zijn website staat: ‘exploring the confluences of a musical language that transcends notions of tradition and style‘.
Het idee van confluence kwam goed uit de verf tijdens het prachtige concert dat Amir AlSaffar met een klein gelegenheidsensemble gaf tijdens de Flamenco Biënnale. Deze had hem uitgenodigd om samen te werken met twee Flamenco-vrouwen, de zangeres Gema Caballero en de danseres Vanesa Aibar.
Een van de grote verworvenheden van de flamenco is dat dansers ook muzikanten zijn. Aan de ene kant zijn het percussionisten, die complexe ritmiek voortbrengen met handen en voeten – klappend, kleppend, knippend, stappend en stampend. Maar ook hun verdere bewegen, stapdansend, gebarend en draaiend om de eigen as, is doortrokken van allerlei uitgekiende vormen van temporalisatie. De dansers zijn heel goed in staat samen te spelen en te dialogeren met de andere muzikanten en zangers en in dit geval ook het synthetische geluid van Lorenzo Bianchi.
Danseres Vanesa Aibar, die als rising star in de hedendaagse flamenco geldt en met een hele generatie talenten als Olga Pericet, Leonor Leal en Patricia Guerrero op het festival te zien is, heeft een ingehouden, haast zakelijke inzet tijdens Luminescencia. Haar van melodrama gespeende benadering sluit prachtig aan bij de aan mystiek grenzende houding van muzikant ElSaffar. Hoewel zijn trompet bij de opening schettert als die van Miles Davis en hij aan zijn santoor (een soort cymbaal) ook heel ontspannen, volkse dansjes onttrekt, begint het concert met een diepe stilte en lijkt dat de basis van alles.
Het concert wordt een enscenering door de uitgekiende inzet van verschillende dialogen, waarbij de electronica in het gebruik van verschillende vormen van resonantie – van een minimale echo tot reverb en looping – maar ook door het toevoegen van uitvergrote vormen van stilte of monochrome klankpartijen, een bepaalde weidsheid creëert. Er ontstaat een ruimtelijkheid, waarin de muzikanten cq. zangers en danseres ieder hun eigen weg kunnen gaan, soms een stukje met elkaar oplopend. De versterking en elektronische bewerking benadrukken een wonderlijke concentratie op elementaire deeltjes en miniscule verhoudingen in de materie. Dit leidt tot heel uiteenlopende muzikale werelden, waarbij verschillen imploderen of in elkaar verglijden.
Indrukwekkend is bijvoorbeeld hoe ElSaffar met zijn trompet de vallende zang van Caballero heel letterlijk herneemt, en er vervolgens haast op trillingsniveau een samenzang ontstaat. Beiden hebben ook ieder vreselijk interessante uitwisselingen met de synthetische herneming van hun eigen spel in de electronica van Bianchi.
Aibar weet met haar uitgestelde draaien en onvoorspelbare accenten, het etherische minimalisme en de circulaire aspecten uit het klassiek Iraakse maqam te doorspekken met meer robuuste expressie, zoals dat ook voor de heldere stem van Gema Caballero geldt, die soms toch een bepaalde, voor de flamenco zo nodige, rauwheid krijgt.
De ruimtelijke vertaling van complexe beweging, zoals die in klassieke en nieuwe dans is ontwikkeld door met ensembles van dansers te werken, is bij flamenco minder van belang. Het dansen heeft een sociale oorsprong. Als het dan op een podium gebeurt, is de plek van de dans op een voortoneel, vergelijkbaar met de inzet van zangers en muzikanten, die rondom zitten, ook tijdens dit concert.
Toch is het juist Aibar die, met enige kostuumswisselingen en verschillende opkomsten, de verschillende dialogen optilt naar een ander soort samenzijn. De glamour van individuele virtuositeit, gebundeld in een groepsoptreden, transformeert mede door haar inzet naar de meer serene brille van een heel precies luisteren naar elkaar. Flux en flexibiliteit, het zoeken naar gemeenschappelijke golflengtes in de materialiteit van klank en ritme, neemt het over van meer traditionele schema’s en rolverdelingen.
Toch is Luminescencia niet een en al profaniteit. Uit de ragfijne onderlinge afstemming spreekt niet alleen een scherpe analyse van verschillende tradities, maar ook een enorme generositeit en bescheidenheid, die van het concert een soort vrijzinnig ritueel maken, waar de populaire cultuur van getthoblasters en straatmuziek blèrend uit autoradio’s samenkomt met de stilte van een binnenhuis, waar gemediteerd wordt en het stof van de wereld mag neerdalen.
Het is in dit opzicht wel jammer dat de Flamenco Biënnale nog steeds geen oplossing heeft gevonden voor het toegankelijk maken van de Spaanse teksten. Juist in de verdere ontwikkeling van interdisciplinaire vormen, zou de poëtische kracht van de tekst niet als een exotisch ding, alleen voor insiders verstaanbaar, moeten blijven. Toegegeven, qua enscenering is het geen eenvoudige zaak. Maar er werken tegenwoordig al heel wat regies met titels. En een begeleidende vertaling of samenvatting zou ook al uitkomst kunnen bieden.
Vergeleken met de doorluchtige veelkoppigheid van Luminescencia, is het project van Slagwerk Den Haag met de intense danser Eduardo Guerrero, een tweede project binnen This is not flamenco, een interessante eerste oefening. In ¡Kick- Pluck – Planta – Tacón – Tap- Clap- Clack! laten beide partijen zich ieder van hun sterke kant zien, qua percussie, wat een enorm spektakel oplevert.
Er is een castagnette-machine gebouwd door Darien Brito, die probeert Guerrero af te troeven in het produceren van complex gestructureerde mitrailleurgeluiden. Een zwaargebouwde houten tafel verliest een plank, wanneer ook daar de slagwerkers in competitie gaan met het al even weergaloze geroffel van de flamencodanser. Handen en voeten op tafel leveren ook een mooi beeld op, maar net als de schemerlampjes die 1:1 meeknipperen in het decor, is het toewerken naar die ene welbepaalde climax nogal voor de hand liggend. Na die ene orgastische explosie, die steeds opnieuw wordt gezocht, is er weinig leven kennelijk.
Guerrero trekt de samenkomst dan wel heel behendig en moedig naar zich toe, door vanuit de onderlinge competitie – wie kan het beste, het snelste, het meest complexe ritme trommelen, zonder mis te slaan – het concert een dramatische wending te geven. Een zeker lijden, met een vleug masochisme en ander grensgedrag, geeft zijn lichaam een Christus-achtig aura, terwijl hij niet een kruis maar een enorme marimba achter zich aan torst, en de spelers van Slagwerk rustig doorspelen, alsof ze zijn doodgravers zijn.
Het programma bestaat uit werk van onder andere Glass, Gordon, Garland, maar bevat ook een Mexicaans volkswijsje, waarbij Guerrero flink de clown kan uithangen. Battucada van Hugo Morales wordt gespeeld op grote, witgebleekte paardenkaken, compleet met meetrillende paardenkiezen. Met ferme stappen doet zo de dood zijn intrede. Guerrero lijkt via de kracht en het ongeduld van het paard en het slepen van zijn eigen doodskist met een wilde dodendans te eindigen, terwijl de botschilfers door de lucht vliegen en het kleppert en ratelt dat het een lieve lust is.
Het lukt Guerrero om de battle tussen percussionisten en het circus dat daarmee gepaard gaat, enigzins achter zich te laten. Op de catwalk, die voor deze gelegenheid in de zaal van het Muziekgebouw is opgebouwd, zoekt hij de nabijheid van het publiek. Tegelijkertijd lijkt hij ook vooral in gevecht met zichzelf, als een razende op zoek naar verlossing en wederopstanding. Zijn overgave is ontroerend.
Foto: Foppe Schut