The upside down man (son of the road) is het eerste eigen werk, een solo, van de Tunesisch-Belgische danser – en nu dus ook choreograaf – Mohamed Toukabri. Een voorstelling waar veel van te leren valt, al zijn dat niet altijd goede dingen.
Het opmerkelijkste moment van de voorstelling zit er eigenlijk net voor, als het publiek de zaal binnenkomt. Bovenaan de steile trappen die naar de zaal van de Monty leiden staat Toukabri de bezoekers bij wijze van welkom met een brede glimlach op te wachten. Hij schudt zovelen van hen als maar mogelijk de hand en vraagt naar hun naam.
Je kan dat gebaar, want dat is het, op minstens twee manieren lezen. Het is een tegelijk warm en scherp commentaar op de vijandige manier waarop ‘migranten’ hier ‘verwelkomd’ worden. Bij Toukabri is iedereen welkom. Maar het kadert ook al wat komen gaat. Als je iemands hand schudt, dan wordt de denkbeeldige grens tussen de ruimte van de kijker en die van de speler symbolisch doorbroken. Het zal nooit alleen maar een dansvoorstelling zijn. Dit wordt persoonlijk. Je neemt de uitgestoken hand aan – of niet.
Als Toukabri op het podium klimt, wordt achter hem het woord ‘Welkom’ in het Nederlands en het Arabisch nog eens geprojecteerd. Haast onmiddellijk daarop vertelt hij hoe hij zijn ‘roeping’ als danser vond. Als twaalfjarige zag hij op weg naar huis – een wandeling verbeeld in ‘slow motion’, een groep jongeren dansen in de buurt van het ‘Gare de Barcelone’ in Tunis. Zijn ‘coup de foudre’ voor dans: ‘I can do that. I know how to do that’.
Het is meteen een van de meest pakkende momenten van de voorstelling. Hij toont dát hij het inderdaad kan. Hij laat zijn onderbuik, zijn armen of schouders even opveren alsof ze los stonden van de rest van zijn lijf. Een sterk staaltje lichaamsbeheersing, zoals je het vaak ziet bij streetdance. Dan kruist hij zijn benen en zakt onderuit – Don’t try this at home! – en komt weer, gemaakt onhandig, overeind om weer in te zakken en op te veren, maar dan heel traag, quasi onzeker. Alsof hij nog veel te leren had.
De geste is nochtans niet echt hulpeloos. Die traagheid vereist net heel grote virtuositeit. Daardoor wordt de ‘move’ enigszins koket. Hoe stuntelig hij het ook laat lijken, doe het hem maar eens na. Net zo lijken ook zijn andere bewegingen alleen in schijn wat onhandig. Binnen de kortste keren perfectioneert hij ze zo dat er telkens geen twijfel over kan bestaan dat Toukabri een breed palet van bewegingen, van klassiek over Forsythe techniek tot breakdance – de mix die ook Sidi Larbi Cherkaoui bespeelt – haast onnadenkend uit zijn mouw kan schudden. Terwijl hij ook nog een verhaal vertelt.
Daar nijpt echter het schoentje. Toukabri is een fabuleuze danser, maar geen geboren verteller. Misschien ligt het aan de taal. Hij spreekt geradbraakt Engels. Het wemelt van verkeerde accenten en klanken. Je hoort gewoon dat hij Frans beter beheerst. Vaak is het zelfs moeilijk om zijn woorden te volgen. Maar los daarvan is wat hij vertelt ook niet echt opzienbarend.
Eerst zet hij het overwegend blanke, middenklasse publiek – al wijst hij er fijntjes op dat er wel meer Mohameds in de zaal zitten – op zijn nummer. Jaja, islamieten, mogen niet dansen, dus het zal voor zijn ouders zeker wel een probleem geweest zijn dat hij die richting uitging? Niet dus. Ze ondersteunden hem van harte.
Gaandeweg verzeilt Toukabri zo in een oeroude verhaalstructuur: je brengt eerst een tribuut aan je voorzaten, om pas dan je eigen verhaal te vertellen. Hij eert zijn moeder omdat ze haar dagelijkse handelingen wist om te toveren tot een ritueel, een gebed, een dans misschien? Daarna volgt de vader, die gedefinieerd wordt door zijn beroep, kleermaker. Hij leerde het van een homoseksuele Italiaan die zijn hart verloor aan een inwoner van Tunis. Van beide ouders krijg je een allersympathiekst filmpje te zien. De vader doet zelfs een dansje op een wijsje van Michael Jackson.
Maar dan belandt onze vriend in Europa, waar hij zelden voor een Noord-Afrikaan wordt aanzien. Hij vergeet dat bijna zelf als hij de naam ‘Benny’ aanneemt. Pijnlijk moment van bewustwording: een vrouw wil hem versieren, tot ze hoort dat hij Mohamed heet. Meer van die voorvallen doen hem ertoe besluiten zijn naam als geuzennaam te adopteren. Mohamed zal het zijn, niet ‘Mo’, of ‘Moha’, en zeker niet ‘Benny’. Maar dat besluit heeft een kost, want plots wordt hij geframed als een moslim. Een paar citaten uit Amin Maaloufs ‘Les identités meurtrières’ onderschrijven zijn ‘case’.
Maar hij zet door, als een wereldburger met vele identiteiten. Ook daar komen de ouders weer om de hoek kijken. Ze verhuisden in zijn jeugd talloze keren. Nooit woonde hij meer dan een half jaar op één plek. Dat bevestigt hem in zijn… identiteit als moderne (dans)nomade. Waarna een mooie hiphop-demonstratie volgt, met een ‘spin’ op zijn hoofd als kers op de taart. ‘The upside down man’ live gedemonstreerd.
Deze ontwikkeling is niet zonder problemen. Het verhaal, en vooral de structuur ervan, is al te voorspelbaar. Ondanks Toukabri’s hartverwarmende trouw aan zijn ouders houdt het je aandacht niet vast, noch in het Tunesische, noch in het Europese luik. Dat zou echter geen probleem zijn als de dans daar iets tegenover zet of aan toevoegt.
Maar precies dat gebeurt nauwelijks. Er ontstaat niet de minste spanning tussen het verhaal en de dans. Ze volgen naast elkaar hun eigen logica. Zelfs als het verhaal eerder pijnlijke momenten van afwijzing aanraakt, verleidt Toukabri de kijker met zijn onmiskenbare danstalent. Hij geniet zichtbaar van de ‘volte-face’ die hij kan maken: van simpele jongen of lekker stuk naar virtuoze danser en dan terug naar half-verlegen jongen. De dans is zowat een showcase van zijn aanzienlijke kunnen. Een verbazingwekkende prestatie, maar één die niets anders betekent of veroorzaakt dan zichzelf.
Het verhaal dat Toukabri vertelt is daarnaast in wezen niets anders dan een verkapte vraag naar de welwillendheid van het publiek en van de Europese samenleving in het algemeen, en lijkt daarin op zijn verwelkoming voor de voorstelling. Dat is begrijpelijk genoeg: wie zou niet, zoals Toukabri, willen dat hij aandacht krijgt voor zijn kunst en zijn kunnen, in plaats van gereduceerd te worden tot een cliché, over zijn moslimachtergrond in dit geval.
Allemaal heel terecht. Maar het is wel een heel smalle dramaturgische basis. Theater leent zich als kunstvorm niet echt tot de expressie van persoonlijk leed, als dat niet uitvergroot kan worden tot een verhaal dat los komt van de performer. Dat gebeurt hier te weinig.