De Thomaskerk, waar de voorstelling The Thief’s Journal: Songs of Decreation wordt gespeeld, is een architectonisch, bijna theatraal juweel. Het bouwwerk staat in het zuidelijkste deel van Amsterdam-Zuid, in een weelderig begroeide buurt, met veel fraaie bungalows en een enkel patserig gedrocht, waarin je soms prettig verdwaalt op weg naar de VU of Amstelveen.

Het gebouw wordt wel als ‘brutalistisch’ aangeduid. Maar anders dan in het gebruikelijke brutalisme, waar het beton uitdrukkelijk ornamenteel is geworden, is deze kerk vanuit haar religieuze functie eigenlijk puur functionalistisch: naar eigen zeggen van de protestantse kerkgemeente, die het gebouw gebruikt, is het ingericht voor ‘het Woord, de Doop en het Avondmaal’.

Het Avondmaal wordt gevierd in een apart kleine intiem vertrek, maar de ruimte waar The Thief’s Journal: Songs of Decreation wordt gespeeld is de ruimte waar het ‘Woord’ (de Bijbel) centraal staat. De ruimte is  hoog, open en tegelijk geheimzinnig. Zeker in het vroege avondlicht dat buiten nog volop aanwezig is en dat indirect naar binnen glijdt wanneer de voorstelling begint. Dat licht schijnt binnen door een driehoek van glas die in het plafond is aangebracht, dat zicht biedt op de hemel boven de kerk.

Deze driehoek (de Heilige Drieëenheid?) lijkt zich naar naarmate het duisterder wordt steeds verder los te maken van het dak en te zweven. De andere ramen zijn aangebracht in de zijwanden, maar het licht valt alleen indirect binnen. Net als de kerkelijke gemeenschap op zondagen, zit het publiek nu ondanks het licht van buitenaf afgesloten van de wereld, zonder inkijk en zonder dat het door de buitenwereld kan worden afgeleid.

De scenografie is van Andrea Belosi. Het project is onderdeel van de reeks Time Crystals van curator Suzanne Wallinga en ontwerper Pieter van den Hoogen, die in bijzondere ruimten architectuur, licht, muziek en choreografie laten versmelten.’

Zwevende betonnen bakken
Het publiek zit verdeeld over de begane grond (waar de zandstenen vloer een verwijzing is naar de tocht van het volk Israël door de woestijn) en over een ruimte met schijnbaar zwevende betonnen bakken, waardoor delen van het publiek elkaar onderling niet eens kunnen zien. De architectuur en het geleidelijk verminderende buitenlicht spelen een hoofdrol in de voorstelling.

Dat geldt ook voor het doopvont, dat een centrale plek inneemt in de ruimte en zo de centrale plaats markeert die de doop inneemt binnen het kerkelijke ritueel. Voor deze voorstelling is het doopvont uitgebreid met een waterbassin van zo’n dertig vierkante meter, met in het midden een podium, waarop en waaromheen de uitvoerenden zich bewegen, wadend door het water.

The Thief’s Journal begint met omfloerste tonen van trombones, die één voor één inzetten en aanvankelijk steeds weer wegsterven. De instrumentalisten treden langzaam naar voren vanuit de duisternis. Door lichtreflecties op de instrumenten lijken ze een moment lang op buitenaardse bezoekers. Bij het geluidsdecor voegen zich gecomputeriseerde klanken en akoestische geluiden, afkomstig van schermen waarlangs spelers met paukenstokken schrapen, en waar ze vervolgens op slaan.

Later horen we zware slagwerkgeluiden uit twee drumstellen. Later klinken in multitrack opgenomen ijle zangstemmen (van countertenor Steve Katona), een dwarsluit en een basfluit, en steeds meer koper, waaronder twee spectaculaire serpenten, een antiek instrument dat tot eind van de negentiende eeuw werd gebruikt om het koper zo indrukwekkende mogelijk te laten klinken.

Eerbetoon aan Jean Genet
The Thief’s Journal
, een tamelijk esoterische voorstelling, die zich evenwel moeiteloos laat ondergaan voor wie zich ervoor openstelt, is onderdeel van de de Amsterdam Art Week. Het publiek, voor een groot deel in de twintig en dertig, wist in groten getale hun weg naar de kerk te vinden.

De voorstelling staat op naam van de Brussel en Berlijn gevestigde componist en choreograaf Billy Bultheel, afgestudeerd in Sonologie aan het Haags Conservatorium en in performance en choreografie aan het instituut voor toegepaste theaterwetenschap in Giessen, Duitsland. Hij werkte eerder onder meer met de Duitse beeldend kunstenares Anne Imhof (wier gigantische kunstwerk Youth in 2022 de hele benedenverdieping van het Stedelijk besloeg, in veel opzichten net zo’n ruimtelijk-theatraal kunstwerk).

De titel van het werk is een eerbetoon aan de semi-fictieve autobiografie van Jean Genet, die zich bedient van ‘verheven’ religieuze en christelijke taal om op poëtische wijze de levens van maatschappelijke verschoppelingen uit te beelden. Wat dit betreft is The Thief’s Journal: Songs of Decreation aan het juiste adres: geen betere plek om religieuze en louterende elementen, sacrale en industriële klanken en gemeenschappelijke en rituele aspecten samen te brengen dan in een kerk.

‘Decreation’ kan worden opgevat als vernietiging, destructie, maar heeft eigenlijk een meer mystische betekenis, ‘ontschepping’, of ‘tegenschepping’, en wordt als zodanig al in Engelse filosofische werken uit de vroege 17e eeuw gebruikt.

Duistere koperpassages
De muziek doet soms denken aan de duistere koperpassages uit Wagner en Bruckner, maar verwijst geregeld ook naar vroege Gregoriaanse zang, die toen vaak polyfoon werd gezongen. Op een zeker moment lijkt een meerstemmig ‘Dies irae’ te weerklinken. Op andere momenten moet ik denken aan het mengsel van ‘ouderwetse’ renaissance-polyfonie in de zang en nieuwe barok-harmonie in het koper, zoals Monteverdi al die stijlen toepaste (bijvoorbeeld in zijn ‘Mariavespers’). Wanneer de twee slagwerkers de ijle sferen onderbreken met een bijna metal-dreun, ontstaat er een waar kathedraalgeluid.

Het waterbassin speelt een belangrijke rol. De uitvoerenden lopen eromheen en doorheen. In verschillende episodes belicht één van de uitvoerenden het met een lantaarn, wat fraaie weerkaatsingen van de rimpelingen van het wateroppervlak teweegbrengt. Tegen het einde is er een etherische scène met de twee fluiten die, gezeten in helder licht op het middenpodium in het bassin, hun ijle klanken verweven in een Debussy-achtig lijnenspel.

De voorstelling eindigt in een optocht van de performers door de zaal op gedragen koperklanken. De passage is in driekwartsmaat. Wat er klinkt is evenwel het tegendeel van een wals, eerder een Mahleriaanse treurmars.

The Thief’s Journal: Songs of Decreation laat een verpletterende indruk achter. Ook ik heb iets van de door Genet beoogde louterende werking ondergaan, zoals de gelovigen dat misschien op zondagen ervaren, maar dan met pure spirituele esthetiek.

Foto’s: Maarten Nauw