In de Engelstalige wereld is Matthew Bourne al jaren zeer succesvol met dwarse remakes van balletklassiekers. Sleeping Beauty – A Gothic Romance is exemplarisch voor de Methode Bourne. Met liefde voor het bekende sprookje van Doornroosje en de oorspronkelijke balletmuziek van Tsjaikovski vertelt de Engelse choreograaf een toegankelijk verhaal. Maar dan wel met humor, enkele plottwists én een roedel vampiers.
Veel plussen en wat minnen in de herneming van The Sleeping Beauty van Het Nationale Ballet. Met als superplus het optreden van de nieuwe solisten Olga Smirnova en Victor Caixeta, die superieure klassieke stijl demonstreren – een feestje voor de liefhebber.
In The Sleeping Beauty blijkt nog maar eens hoe belangrijk een dergelijk klassiek repertoirestuk voor een gezelschap is. Het toont de staat van het ensemble en het corps de ballet, een nieuwe generatie dansers kan zich bewijzen in (half-)solistische rollen en het is natuurlijk altijd goed om weer even terug naar de basis te gaan. Ook goed als aanstormend, klassiek werkend choreografisch talent eens goed kijkt naar wat Marius Petipa schijnbaar achteloos uit de mouw heeft geschud aan variaties, waarmee hij demonstreerde dat de academische techniek veel méér te bieden heeft dan de opeenvolging van torenhoge opzwiepende benen en duizelingwekkende pirouetten.
De opwinding, en de moeilijkheid zit juist ook (vaak: voorál) in de subtiliteiten, de helse kleine passen- en sprongcombinaties, niet per se in het hemelbestormende werk maar het werken ‘in de kleine ruimte’, zoals dat in voetbaltermen heet. Kom er maar eens om, bij de hedendaagse neoneoneoclassici.
Na dit aanloopje schakelen we over naar Het Nationale Ballet, dat bij het vallen der bladeren altijd een grote klassieker op het repertoire neemt. ‘Uit de mottenballen haalt’, zou je kunnen zeggen als je niet al te warme gevoelens koestert voor een ballet dat niet helemaal de laatste dansontwikkelingen, de huidige tijdgeest, maatschappelijke problematieken en andere actualiteiten weerspiegelt.
Wat betreft die mottenballen: Het Nationale Ballet roept al jaren dat de productie uit 1981 van Peter Wright, met decors en kostuums van Philip Prowse, van dunne draadjes, plakband en paperclips aan elkaar hangt en dat het hoog tijd is voor een nieuwe Beauty. Des te groter het compliment aan de afdelingen die er bij elke herneming voor zorgen dat het ballet er weer tiptop uitziet, met een overweldigende hoeveelheid goudglans en schittering. Je zou denken dat het zo rustig nog járen mee kan.
De proloog, waarin de geboorte van het prinsesje Aurora wordt gevierd, ziet er bij het opgaan van het doek in elk geval indrukwekkend uit. Na omstandig controleren van de gastenlijst verwelkomt hofmeester Catalabutte (Janusz Madej) de genodigden met grootse gebaren. De feeën arriveren onder leiding van de Seringenfee. Hannah de Klein vertolkt die ‘looprol’ met zachte, maar vastbesloten mime; ze heeft duidelijk autoriteit, maar blijft steeds lieflijk en beschaafd.
Heel anders dus, en mooi als tegenwicht voor haar tegenpool Carabosse, de slechte fee, een rol die heerlijk wordt ingevuld door Kira Hill: een serpent dat met scherpe, venijnige gebaren haar vloek over de boreling uitspreekt. Prikken aan de spoel van het spinnewiel zal ze zich, en sterven. Daar steekt de Seringenfee uiteraard een stokje voor met een soort compromis. Aurora zal zich prikken, maar niet sterven. Na honderd jaar zal een prins haar wakker kussen. Zo geschiedt.
In de proloog valt op dat het ‘Russische’ tempo van dirigent Ermanno Florio en Het Balletorkest, iets te veel vraagt van de danseressen van de feeënvariaties. De ports de bras, de posities, de passen, het ziet er een tikje ‘bij benadering’ uit allemaal. Jammer, want die variaties zijn kleine juwelen van spitzenwerk, die in pas een zuivere, klassieke uitvoering volledig tot hun recht komen. Die mist nu.
Op het verjaardagsfeest van de zestienjarige Aurora vallen we met de deur in huis, in dit geval hopla, in de Bloemenwals – de oorspronkelijke eerste scène is geschrapt, wat geen slecht idee is gezien de lengte van het ballet.
Het wachten is natuurlijk op de opkomst van Aurora, of liever: van de Russische Olga Smirnova. De nieuwe eerste soliste is afkomstig van het Bolsjoj Ballet en moest na kritiek op de inval in Oekraïne haar land ontvluchten. Eerder dit jaar gaf zij haar visitekaartje al af in werk van Hans van Manen en in Raymonda, en bracht de liefhebbers in verrukking.
En terecht. Ook in de rol van Aurora is haar wereldklasse evident, zó licht, zó helder, zó zuiver. Met een ideale balletfysiek maakt ze lijnen om te zoenen. Adembenemend trekt ze die door de ruimte, alles verbonden en dóórgaand. Een grand rond-de-jambe en l’air doet het hart al even stilstaan, en die armen… Haar adagio-variatie na het Rozenadagio is een lyrisch genot, en in het allegro met veel sprongetjes en draaibewegingen lijkt ze nauwelijks een afzet nodig te hebben.
Elke beweging heeft focus en articulatie. En hoewel haar optreden niet vlekkeloos is, met een kleine balanshapering hier en een niet gehouden relevé daar, is onmiddellijk duidelijk hoe bijzonder zij is, meer Petersburgs dan Moskous van stijl, ingetogen, geen ostentatief vertoon van emotie of virtuositeit, héél erg klassiek kortom. Heerlijk.
Des te ongelukkig dus het matige optreden van het corps de ballet in de Visioenscène, waarin de Serpingenfee de slapende Aurora honderd jaar later aan Prins Florimund toont. Ook hij – de eveneens uit Moskou opgestapte Victor Caixeta – heeft een gedroomd balletlijf, met lange slanke benen en mooie zachte armen. En ook hij is doordesemd van de klassíeke, klassieke techniek, met exacte placering, een fluwelen sprong. De pas de deux in deze akte is echt ongekend mooi. Maar blikvangers blijven vooral de variaties van Smirnova (het is een ballet uit 1890), zoals het adagio dat begint met de enveloppés. Zij vult elke muzikale frase met doorgaande bewegingen in, tot op de laatste kristalheldere millimeter.
Maar dat nymfencorps dus. Het steekt niet goed af tegen de verfijning van de solisten, ook weer alsof het tempo van de muziek te hoog ligt om tijd over te houden voor een zuivere afwerking. Meer vaart dan precisie kortom. Tijdgebrek, gebrekkige instudering? Maar het kán beter, dat heeft Het Nationale Ballet vaak genoeg aangetoond.
Enfin, en dan dus het huwelijksfeest. Met het mooie paar Davi Ramos en Elisabeth Tonev in de Pas de Quatre. Daarin revancheert Floor Eimers zich voor een teleurstellend optreden haar feeënvariatie in de eerste akte. De pas de deux Gelaarse Kat blijft een publiekslieveling, dit keer mooi gedaan door Connie Vowles en Daniel Montero Real. Verheugend goed zijn Timothy van Poucke en Salomé Leverashvili in het galanummer pas de deux Blauwe Vogel, met de razend lastige cabriole-diagonalen en ander fijn werk.
Ook de Grand Pas de Deux van het bruidspaar Smirnova en Caixeta is regelrecht smullen van grote elementen als de fraaie amplitude die Caixeta in zijn manège toont, maar ook van details die ineens opvallen, zoals de betoverend trage développé die Smirnova in een lift laat zien.
Veel plussen en wat minnen dus, ook in het orkest, waar bijvoorbeeld het koper niet geheel bij stem was. Hoewel een vlot tempo muzikaal fijn is, zou het voor de dansers, met name het damescorps, soms wel een tandje minder mogen. Of een tandje bijzetten bij de instudering natuurlijk.
Foto: Marc Haegeman