In de Engelstalige wereld is Matthew Bourne al jaren zeer succesvol met dwarse remakes van balletklassiekers. Sleeping Beauty – A Gothic Romance is exemplarisch voor de Methode Bourne. Met liefde voor het bekende sprookje van Doornroosje en de oorspronkelijke balletmuziek van Tsjaikovski vertelt de Engelse choreograaf een toegankelijk verhaal. Maar dan wel met humor, enkele plottwists én een roedel vampiers.
Hoe vaak Het Nationale Ballet The Sleeping Beauty in de enscenering van Sir Peter Wright heeft uitgevoerd? Een gokje: zo rond de tweehonderd keer? Het doet er niet toe. Wie dit jaar, 36 jaar na de première in 1981, weer eens gaat kijken zal opnieuw concluderen: de sleet zit er nog steeds niet op.
Het is en blijft een prachtige productie, met de voluptueuze, gouden decors en kostuums van Philip Prowse, een productie die op zichzelf, net als de oerversie van het ballet van Marius Petipa uit 1890, een klassieker is geworden. Een die dus gerust geconserveerd en herhaald mag worden.
Met regelmaat echter wordt geopperd dat dit Doornroosje aan vervanging toe is. Alle ruim vierhonderd kostuums zijn intussen als eens of geheel of gedeeltelijk vervangen, en bij elke heropvoering moet natuurlijk weer het nodige onderhoud worden gepleegd – geen kwestie dus van even uit de kast trekken. Dat is kostbaar. De wens een nieuwe voorstelling te presenteren, komt uiteraard ook voort uit marketingoverwegingen. Maar toch, misschien zou het wel interessanter zijn om Wrights versie niet te vervangen, maar te laten contrasteren met een heel andere, nieuwe interpretatie. Het een doen, het andere niet laten, als het ware.
Dit waren zo wat gedachten die zaterdag door het hoofd schoten, bij de eerste voorstelling van een nieuwe reeks Beauties. En nog een: toch wel een verschil met de beginjaren van deze klassieker bij Het Nationale Ballet. Destijds was het raadzaam even tussen de vingers door te kijken naar momenten waarop de heren uit het corps de ballet allen tegelijk een dubbele tour en l’air moesten maken, of de dames cdb een dubbele pirouette. Er was altijd wel iemand die haperde. Tegenwoordig kan het publiek dergelijke technische toeren met vertrouwen tegemoetzien. Het niveau van de uitvoering van dit klassiekste aller klassieke balletten is dan ook in het algemeen hoog, al zijn er soms individuele stijlverschillen zichtbaar waar een homogeen beeld vereist is.
Het Balletorkest begeleidt deze reeks, onder leiding van de Russische dirigent Boris Gruzin. Gezien de omstandigheden waaronder het orkest tegenwoordig moet opereren, met veel remplaçanten als symfonische bezetting nodig is (zoals nu), is het nog een klein wonder wat in de bak wordt verricht. Die moeilijke werksituatie verklaart wel de soms wat rommelige passages.
De komende dagen zullen veel dansers debuteren in de belangrijkste rollen, met hun eigen interpretatie. Een van hen is de Russische Anna Ol, die met haar meisjesachtige verschijning en vederlichte stijl, én ijzersterke techniek, geknipt is voor de rol. Die belofte maakte zij vooral in de derde akte waar, als zij in haar virtuoze spitzenvariaties zelfvertrouwen en statigheid moet uitstralen. Maar in de eerste akte blijft ze wat mat en ontbreekt de speelsheid die bij een jong meisje hoort dat ervan geniet in het middelpunt van de belangstelling te staan. Trefzeker en exact, dat wel, en licht. In de visioenscene van de tweede akte was haar interpretatie van de slapende schoonheid misschien een tikje té ‘slaperig’, en dat stond de verfijning en lyriek die bij deze scène hoort enigszins in de weg.
Ol wordt uitstekend gepartnerd door Artur Shesterikov, die de afgelopen jaren is gegroeid als solist in de grote klassiekers. Zijn sprong- en draaivariaties zijn afgewerkt en elegant, en zoals het een echte klassieke prins betaamt overschaduwt hij zijn prinses nergens.
In de pas de deux van de Blauwe Vogel is het wel de man die de show steelt. Met fluwelen sprongen, soepele brisé volé’s en geweldige batteertechniek imponeert Young Gyu Choi, die de lastige series in alle rust tot in de puntjes afgewerkt uitvoert – fascinerend. Jammer is wel dat voor deze première niet alle solistische rollen (feeën, pas de quatre et cetera) door eerste solisten wordt uitgevoerd. Dan zou de voorstelling pas echt de virtuoze schittering krijgen waarmee men indruk maakt op een tsaar.
De twee strijdende feeën zijn goed gecast: Igone de Jongh als Carabosse lekker vet slecht, Erica Horwood als Seringenfee lieftallig maar met een gezag waardoor dit balletsprookje telkens weer een goede afloop krijgt. The Sleeping Beauty is in deze in meerdere opzichten donkere dagen een heerlijke, tijdelijke vlucht uit de dagelijkse werkelijkheid.
Foto: Marc Haegeman