Een broer en een zus zitten aan een tafel in het huis van hun overleden vader. Het is 17 mei 2015, vier uur ’s ochtends. Hij speelt met zijn mobieltje, zij heeft last van stofmijt en krabt aan haar gezicht. Afgezien van het wat ongebruikelijke tijdstip een alledaags tafereel. (meer…)
In de eerste hoofdstukken van zijn bejubelde Homo Deus (2015) zet de Israelische schrijver Yuval Harari haarfijn uiteen hoe de mens gedreven wordt door evolutionaire én morele ambitie. Zijn biologische succes stoelt aanvankelijk op zijn vermogen om zich te organiseren in grotere groepen. Nadat hij zich door het creëren van een imaginaire hogere instantie ook de morele heerschappij over het planten- en dierenrijk heeft toegeëigend, molt hij villein de god die hem dat gezag heeft geschonken. De laatste decennia streeft de mens er vooral naar om zélf god te worden: zelf te scheppen en zichzelf te her-scheppen. De wervelstorm die technologie heet helpt hem daarbij een handje.
Wat Harari in het midden laat is het antwoord op de vraag waar die onstuitbare ambitie om zichzelf te perfectioneren vandaan komt. Misschien hebben we daarvoor de kunsten nodig, al geeft ook The Sheep Song van FC Bergman geen eenduidig anwoord. Er welt na het zien van de beeldenstroom waaruit The Sheep Song bestaat wel een soort vaag vermoeden op: de drift tot verandering ontstaat ergens in het verlangen dat twijfelt tussen erbij horen en soeverein zijn, geborgen zijn en vrij zijn. The Sheep Song verbeeldt die worsteling het meest precies in een aantal magistrale begin- en slotbeelden, tussenin verliest de iconografische revue soms wat aan scherpte.
De voorstelling is opgevat als een gemechaniseerde processie: de hoofdrolspelers bewegen zich het merendeel van de tijd voort op een loopband die van rechts naar links loopt en waar zij tegenin bewegen, waardoor ze de facto statisch blijven – Bergman creëert ‘statiën’, stopplaatsen in de tijd, die als naast elkaar geplaatste plaatjes van een stripverhaal een bepaalde ontwikkeling schetsen, zoals de middeleeuwse iconografie dat doet.
Met de loopband komt een sterke interpretatie over de tijd: ze vloeit visueel gezien ‘weg’ – achteruit – terwijl de personages worstelen om vooruit te komen. Soms worden ze achteruit geslingerd en regresseren ze een eindje terug, stilstaan is in dit geval letterlijk achteruitgaan. Het is Harari’s duiding van de menselijke ambitie, gevat in een scenografie. Maar de kwestie is nu: het grootse ‘streven’ komt in Bergmans werk geen mens toe… maar een schaap.
Het moet gezegd: de eerste tien minuten van The Sheep Song, vlak nadat het barokke voordoek is omhooggetrokken, zijn van de mooiste van mijn leven. Gesluierd achter een zwart gaasdoek ontrolt zich een bucolisch tafereel: links een luitspelende herder (muzikant Frederik Leroux), centraal op het toneel een kudde levende schapen, die nieuwsgierig terugkijken naar de gemuilkorfte schapen in de zaal. In het midden van de kudde ligt dat ene schaap dat anders is.
Het gaat wat moeizaam op zijn vier pootjes staan, maar dat is niet genoeg, het wil meer. Nu verheft het zich al op zijn achterpoten, huivert, schudt zijn kop en treedt naar voren, een beetje onwennig in het licht van een spot. Met de eerste hoef op de loopband verlaat het dier definitief zijn onschuldige paradijs van onbekommerd zichzelf zijn, om het domein binnen te stappen van zij die vooruit willen, meer willen, anders willen.
Op hoge spitzen moet het schaap nu vooruit op de loopband, tegen de stroom in. Af en toe wordt het linksom en rechtsom gekruist door defige dames en heren in pak, uniform gesluierd als Magrittes Amants. Het schaap probeert de lichaamstaal en flukse tred van de mensen te imiteren, ridicuul en hartverscheurend in zijn onbeholpen pogingen om te conformeren. De passanten kijken het dier bevreemd aan – op een gegeven moment wordt het neergedrukt, zoals in een politieraid, het lijkt klaar om gekeeld te worden.
De scène ontwikkelt zich onder het opzwepende spel van Leroux tot een jagende choreografie, waarbij het fluïde wordt wie nu wie probeert te imiteren – nu zijn het de zakenmannen die hun voorarmen krommen als schapenpoten en een huppelpasje doen. In deze hele openingssequens balt zich het dramatisch dilemma van de voorstelling samen: wat maakt een mens tot mens, een dier tot dier, en welke prijs betaalt degene die de kudde verlaat om ‘zichzelf’ te worden? Om vrij te zijn – voor zover dat iets betekent?
In de loop van de volgende statiën – telkens aangekondigd door een klepelslag tegen de enorme klok die in de nok van de Bourlaschouwburg hangt – zal het schaap evolueren, waarbij het, zoals dat andere mensgeworden lam, telkens ook veel verliest. Op de weg die het bewandelt komt het keer op keer dezelfde helpers en tegenstanders tegen, zoals de jongeman met de rode sluier, een faustiaans figuur, die het aanport zijn ziel te verkopen.
De eerste kwestie waartoe het schaap zich in zijn ontwikkeling moet verhouden is die van de puriteinse god, die alle aardse geneugten afkeurt. In een mini-poppentheatertje (op zich al een vulgaire ijdelheid, volgens de middeleeuwse encyclopedie Hortus deliciarum) verschijnt de kleine mens die zich overgeeft aan zijn lichamelijke lusten en daarop vreselijk op zijn kop krijgt. Deze straffende Dio zal enkele eeuwen verder eindelijk tot zwijgen komen, maar net dat zwijgen brengt de kleine ‘bevrijde’ mens in paniek: Dio, dove stai? Leven met een autoritaire vader is lastig, leven zonder vader blijkt ondraaglijk.
Naast de religie lijken de kunsten een belangrijke plaats in te nemen in des schaaps menswording. Niet alleen omdat de hele iconografie van de voorstelling is doordrongen van referenties aan kunst van de middeleeuwen tot surrealisten als Félicien Rops en René Magritte, maar ook omdat het thema letterlijk wordt geïnstalleerd. Regelmatig komt een ukelele op de loopband voorbij, waaraan het schaap aanvankelijk enkel kan snuffelen, in afwachting van zijn ultieme transformatie.
Een terugkerende figuur is de blinde vrouw met de hond, verwijzend naar Rops’ schilderij Pornokratès, waarop een naakte vrouw wandelt met een varken aan de leiband. Met haar verwekt het schaap (in deftig burgerjasje nu en zonder voorhoeven) een kind, maar de moeder kan het aanhoudende gehuil van het halfwezen niet verdragen. Het schaap moet door, het draagt zijn kruis verder de moderniteit in, zijn dode kind onder de arm. Steeds sneller gaat de band lopen en het vooruit willen wordt een vooruit moeten. Het dier komt terecht in een storm van afval, want de ecologische catastrofe is de prijs die de aarde betaalt voor een wezen dat zichzelf en zijn presteren in het centrum van het universum zet.
De scènes hangen soms als los zand aaneen en niet elk beeld is even sterk of doeltreffend, maar de grote lijn blijft ontroeren, omdat het sowieso ontroert om een ontstaan mee te maken, al is dat dan de geboorte van een mens uit een schaap. Met een bezoekje aan de plastische chirurg (en aan een praatgroep voor gemuteerden waarin ook Daphnè, Kafka’s kever en Michael Jackson zich bevinden) is de transformatie voltooid – alleen de spitzen waarop het schaap aandoenlijk rondsukkelt blijven nu nog over.
Het schaap heeft nu een ander aangezicht, zoals het ‘Lam Gods’ van de gebroeders Van Eyck na een restauratie onlangs opvallend menselijke trekken bleek te bezitten. ‘Het’ is ‘hij’ geworden, zij het dan een onpersoonlijke ‘hij’, egaal gesluierd zoals de rest van zijn nieuwe kudde – je zou je kunnen afvragen wat dan de winst is. Maar soit, eindelijk kan ‘hij’ de dans der mensen dansen, lekker tokkelen op de ukelele. Het schaap heeft voor god gespeeld, voor zichzelf een andere positie in het ecosysteem verworven. Het is nu vrij.
De consequenties daarvan worden duidelijk in een prachtig eindbeeld, waarin de levende schapen opnieuw het podium innemen. De nieuwe mens heeft zijn vrijheid gewonnen maar zijn connectie met de rest van zijn oorspronkelijke kudde verloren. Het natuurlijke verband waaruit het zich zo hoogmoedig heeft losgemaakt keert zich nu van hem af. Is The Sheep Song daarmee een middeleeuwse moraliteit, een omgekeerde dierenfabel die waarschuwt voor de vanitas van god te willen spelen? Zo voelt het niet, net zoals het boek van Yuval Harari geen morele zedenles in zich draagt.
The Sheep Song wijst slechts aan. Het denkproces over de gevolgen van de beslissende turn die we voor de toekomst moeten maken valt ons toe. In die turn moeten we zoals bekend beslissen of we goden willen zijn, of we bóven of ín de wereld willen staan. Bij een keuze voor het eerste wacht ons een ecologische catastrofe, maar The Sheep Song benadrukt vooral een andere consequentie. God-zijn, vrij zijn, vrij zijn van god, … allemaal goed en wel, maar het betekent ook: losgerukt zijn van elk groter verband. En jongens toch, wat is dat een verdomd eenzame bedoening.
Foto: Kurt van der Elst