In de installatievoorstelling Apocalypse: The second horse dwingt Wild Vlees de bezoeker zich kwetsbaar op te stellen **** #boulevard
Er kwam een Duitse beeldend kunstenaar naar Jenin. Die bouwde met straatkinderen uit een vluchtelingenkamp een vijf meter hoog paard, van puin dat was achtergebleven na een Israëlische luchtaanval. Er kwam een Amerikaanse dramadocent die kinderen vroeg om hun trauma’s te verbeelden in theatervorm. ‘The occupation is in your head’, zei ze. In The Horse of Jenin parodieert Alaa Shehada ze allebei, in hun goedbedoeldheid of onbedoelde zelfgenoegzaamheid, enkelen van de vele beroepsgoeddoeners.
En toch heeft Alaa veel te danken aan beiden, zo laat hij ook weten. Door hen realiseerde hij zich dat hij ook kunstenaar wilde worden, en wel theatermaker. Bij de première van zijn voorstelling The Horse of Jenin in Paradiso zit de grote zaal afgeladen vol, inclusief de twee balkons. Nog voor hij iets heeft gezegd, heeft hij het publiek al juichend mee. En het is nog maar zijn eerste grote voorstelling in zijn nieuwe tijdelijke of definitieve thuisland, Nederland.
Alaa (niet uit te spreken als Allah, zo wordt een flink aantal keren herhaald in hilarische lesjes Arabische uitspraak) komt uit de Palestijnse stad Jenin (uit te spreken als dzjenin en niet jenin!), in het noordelijke deel van de West Bank. Een haard van verzet tegen de Israëlische bezetting, althans zeker in de ogen van het leger dat er geregeld invallen en razzia’s uitvoert; vaak ook dodelijke, zoals we zullen vernemen.
De theaterschool in Jenin waar Shehada uiteindelijk naar toe ging was het legendarische Freedom Theatre, het Masra al Hurreya, gevestigd in het vluchtelingenkamp waar hij woonde. Het werd in 1987 opgericht door Arna Mer Khamis, een Joods-Israelische Palestijnse activiste, die in het vluchtelingenkamp bleef wonen. In 2002 werd het platgewalst door het Israëlische leger, waarbij verschillende leerlingen de dood vonden. Na Mer Khamis’ dood zette haar zoon Juliano de opleiding voort. Die werd in 2011 onder onopgehelderde omstandigheden vermoord, maar het theater ging door. Vorig jaar december nog deed het Israëlische leger er een inval en werden twee artistiek directeuren en een student gearresteerd. Het paard dat de Duitse beeldend kunstenaar samen met de straatkinderen had gemaakt (Shehada en zijn beste jeugdvriend Ahmad waren erbij) was twee maanden daarvoor al platgewalst door een Israëlische bulldozer.
Het paard is in de Arabische cultuur een verzinnebeelding van vrijheid. Op een paard kun je ontsnappen, ook in je dromen. Het eerste cadeau dat Shehada als baby kreeg was een speelgoedpaard van zijn grootvader. Later als jongetje klom hij vaak met zijn jeugdvriend Ahmad op dat paard en waanden ze zich ruiters. In de vertelling ziet hij op zeker moment Ahmad op het paard ten hemel opstijgen. Zijn vriend is dan omgekomen bij een Israëlische inval. Misschien mogen we dan even denken aan het hemelse paard Buraq waarop de profeet Mohammed volgens de overlevering na zijn dood ten hemel opsteeg, en wel in Jeruzalem, vanaf de plek waar nu de Rotskoepelmoskee staat; een plek die Palestijnen uit Jenin niet eens kunnen bereiken.
Het speelgoedpaardje dat Shehada van zijn grootvader had gekregen, gaf hij aan hem terug mee in het graf toen die werd begraven. Aan het eind van de voorstelling geeft hij ons het publiek een metaforisch paard mee, om verder te reizen. ‘The horse is yours.’
Intussen is The Horse of Jenin voor het grootste deel een uiterst geestige en briljant getimede show. Shehada neemt zijn familietradities, zichzelf, het Jeninse dialect en de cultuur waarin hij opgroeide op de hak. Hij verhaalt hoe zijn ouders vanaf zijn geboorte aanhaalden hoe zwaar hij was als baby en hoe snel hij in de loop der jaren kilo’s aankwam, mede door familieleden die hem telkens pamperden met snoepgoed. Met als resultaat dat hij nog steeds overgewicht heeft. Zijn ‘belly’ is het volgende object om zelfspot mee te drijven. En we mogen weten dat hij dankzij de sportschool er een tijd lang in slaagde om een deel van die buikmassa om te zetten in spiermassa. We moeten het maar geloven. Dit alles wordt verteld met onweerstaanbare pretogen.
Shehada is nu een paar maanden in Nederland. De voorstelling is in het Engels, met hier en daar een grap met het Nederlands, bijvoorbeeld als hij het woord Bloemgracht (waar hij in een piepkleine, maar wel heel erg Amsterdamse woonboot woont) met een overdreven harde g uitspreekt; indirect klinkt een beetje de vertwijfeling van de verwoede inburgeraar door. En af en toe roept hij iets uit in het Arabisch. De manier waarop hij speelt met Jenin-Palestijns dialect wekt lachsalvo’s op bij Palestijns en ander Arabisch sprekend publiek, maar ook de niet-Arabische sprekenden voelen waar hem de humor in zit.
Hij richt zich geregeld ook uitdrukkelijk tot ‘autochtone Nederlanders’: anders dan thuis in Jenin waar het publiek bij elke grap al op voorhand uitbundig lacht, laat het Nederlandse publiek zijn enthousiasme merken met reacties als ‘interessant’ en ‘hmmmmm’. Onder zijn leiding oefenen we in het verschil tussen ‘hmmm’ en lachen – wat van pas komt als hij verder in de voorstelling zelf een keer aangeeft dat er luid gelachen mag worden, waar het publiek dan luid lachend in meegaat. Onder zijn leiding mag desnoods ook uitbundig worden geklapt, geholpen door de technicus die traditioneel-Palestijnse dabke-dansmuziek opzet. Bij de try-out die ik eerder tijdens het Fringe Festival zag in Podium Mozaïek gingen daarbij de voeten van de vloer, maar daarvoor was het in Paradiso nu te vol.
In sommige passages speelt hij verschillende personages, zoals in gesprekken tussen hem en zijn jeugdvriend Ahmad. We mogen als publiek die H in Ahmad oefenen, wat mij nuttig lijkt; in Nederland hebben we het abusievelijk over ‘Amet Aboutaleb’ of ‘Amet Marcouche’ en plaats van Ahmed, en aan de andere kant van het spectrum spreken we die naam uit met een harde H, zoals Netanyahu de h uitspreekt als hij het heeft over ‘Gamas’ en ‘Getzbollah’, met G’s als in Getverderrie!
Tijdens sommige van die passages gebruikt Shehada, in de Troupe Courage-speelstijl, prachtig vormgegeven commedia dell’arte-maskers. Shehada grapt nog wat over de gezamenlijke avonturen die hij met Ahmad beleefde, al wisselend tussen een masker dat hemzelf voorstelt en een van Ahmad. Dat stokt als hij vertelt over diens dood bij die Israëlische aanval. Nu drukken de grimassen van die maskers opeens doodsangst en verdriet uit.
Harpist Remy van Kesteren (‘who came all the way from Leidseplein to Paradiso’) vult een aantal scènes aan met welluidende klanken, virtuoos uitwaaierende harmonieën, en soms ook rauwe geluiden. Ze zijn als het decor van kanonschoten en bombardementen waartegen Shehada opgroeide. Al krijgen ze op de harp toch een zacht kantje. Zo is de voorstelling eigenlijk ook. Als het geweld ter sprake komt, verzacht Shehada zijn betoog meestal al snel met een komische wending; waardoor het verhaal eigenlijk des te schrijnender wordt.
Andersom kan ook, zoals bij zijn beschrijving van een bezoek aan een Marokkaanse kapper in Amsterdam. Als die kapper hoort dat Shehada uit Palestina komt en daarna roept daar onmiddellijk heen te willen ‘om de broeders en zusters te helpen’, reageert Shehada: ‘Hey, man, calm down, I just escaped the war’. Die kapper rekende overigens 105 euro, maar ja dat is centrum Amsterdam, en zijn baard werd daarbij ook getrimd.
Foto: Kamerich & Budwilowitz