De voorstelling God 99 is geënt op het werk van de Iraakse schrijver Hassan Blasim. Theatermaker Enkidu Khaled brengt de bizarre verhalen uit Blasims eerste boek tot leven en verweeft ze in een beeldende theatrale setting, waarin hij ook de schrijver portretteert. (meer…)
De kop is eraf. De nieuwe editie van festival O. in Rotterdam opende met de AfrOpera, The Golden Stool, or the Story of Nana Yaa Asantewaa van de nog jonge, Brusselse multidisciplinaire maker, componist, acteur en regisseur Gorges Ocloo.
Ocloo deelt met ons een verhaal van zijn roots in Ghana: een verhaal over de rebelse queen mother Nana Yaa Asantewaa en haar negenkoppige vrouwenbrigade die rond 1900 de Britse bezetter trotseerden om de koningstroon van de Ashanti in handen te houden. Het is een innemend muzikaal verhaal van verzet tegen het oprukkend kolonialisme en imperialisme, van black history en zwarte pagina’s uit onze westerse geschiedenis, van herdenking van moedige vrouwen die in die geschiedenis vaak vergeten worden, en dus van eerherstel.
The Golden Stool is op zich wel moedig om een operafestival mee te beginnen, maar volgens artistiek directeur Guy Coolen past het perfect in de festivalethos. O. staat erom bekend kwetsbare, ongewone voorstellingen een podium te bieden. Deze ‘afropera’, zoals Ocloo het zelf noemt, zet de zangstem helemaal centraal om een onbekend verhaal te vertellen uit de zwarte geschiedenis over een decennialange oorlog, wat eigenlijk een ‘échte’ opera behoeft; zo zingt de Zuid-Afrikaanse sopraan Nobulumko Mngxekeza-Nziramasanga (Nana Yaa Asantewaa) met een knipoog naar de westerling in het publiek.
Zij was ook al twee jaar geleden te zien op O. in Ocloo’s Moby Dick, at last Queequeg speaks. Haar machtige stem doet iedereen verstommen wanneer ze het publiek zingend begroet in de twi-taal met een lang-uitgerekt agooo! en iedereen uitnodigt haar zingend te repliceren: amee! Na eerst wat aarzeling, happen toch heel wat toeschouwers gretig toe bij dit warme onthaal. In die interactie ontstaat een wijze les in Ghanese etiquette, die de ‘Ofay’ oftewel de Britse kolonisators kennelijk nooit hebben geleerd. Zij bleven langer dan welkom.
De ‘golden stool’ waar het in deze muziektheatervoorstelling om draait is de koningstroon van de Asanten en dus een belangrijk, heilig symbool dat de ziel van het volk in zich draagt. De stoel gaat terug op de Akantraditie waar het zitten op deze troon op clanleiderschap duidt. De Ashanti-regio is een rijk in Ghana, met Kumase als hoofdstad die vandaag de troon huisvest en al stamt uit de tweede helft van de 17de eeuw. Heel wat oorlogen zijn uitgebroken rond het eigendomsrecht op deze troon.
Begin 1900 wilde naar verluidt een Britse gouverneur van de Goudkust erop gaan zitten, wat een gewapende rebellie teweegbracht met de annexatie van de Ashanti-regio bij het Britse rijk als resultaat. De opstand tegen de Britse bezetter werd geleid door de toen al oude Nana Yaa Asantewaa, die als moeder in een geslacht van koningen de grootste symbolische macht had. Een jaar lang hield haar verzet tegen de Britse monarch stand. In 1901 werd ze gevangen genomen en verbannen naar de Seychellen, waar ze in 1921 stierf. Maar de Britse overheerser heeft kennelijk nooit de troon, de trots van het Assentevolk, in handen gekregen.
In de voorstelling weeft Ocloo heel wat dramaturgische en muzikale lijnen, alsook westerse en Afrikaanse performance- en muziektradities bij elkaar. Hij zette al eerder Westers materiaal naar zijn hand, zoals in de jazzy opera Moby Dick. Dit keer vertelt hij een Afrikaans verhaal via een klassieke muziek-hitparade: bekende aria’s en ouvertures van Händel en Verdi, Bizets Carmen, Vivaldi’s Vier jaargetijden en Beethovens Ode an die Freude worden door de vrouwen op de bühne a capella gezongen, wél op een meer Zuid-Afrikaanse manier in een koor van minder-geschoolde stemmen. Het heeft bijna iets kerkelijks. Zo worden de klassiekers bewust tot pastiche herleid, waar westerse oren naarstig zoeken naar herkenning in een verhaal dat ook, hoe pijnlijk ook, over hen gaat. Vanuit zijn achtergrond in drum-’n-bass en percussie, jaagt Ocloo er ritmische partijen doorheen die de muziek nog verder vervreemden en deconstrueren.
Ook authentieke Afrikaanse tradities zitten in de voorstelling, zoals de ratelende arm- en enkelbanden die in Ghana vaak gebruikt worden als geluidseffect om van de toehoorders aandacht van alle zintuigen te vragen voor er een verhaal verteld wordt. Het toneelbeeld wordt gedomineerd door een oplichtende, drummende jukebox-god en een wat knoestige, kale baobab-boom, die misschien voor de westerse toeschouwer een knipoog is naar het werk van Beckett en de lethargie van het Britse kolonialisme – of misschien is er nog iets meer sinister aan de hand hier. Op een ander niveau duiden de dikke stammen natuurlijk ook op een verhaal van roots. De bast wordt op het einde keurig afgepeld en neergelegd bij het doodsbed van Yaa Asantewaa, die niet in haar geboorteland mocht sterven. Het levert een mooi beeld op van herdenking en erkenning, op dit internationale podium in de Rotterdamse metropool.
Uit de muziek spreekt vaak berusting en aanvaarding. Maar er zit ook heel veel humor in de wijze waarop de vrouwen met elkaar omgaan en de overgave van de troon bevragen. De dans- en zangpassages vertragen of breken vaak de dramatiek en de opbouw van het plot, maar ze zijn nodig om sensorisch helemaal ondergedompeld te raken en echt mee te kunnen leven met de tragiek van de vrouwen. Je voelt mee met hun aarzeling tegenover de Britse macht, terwijl in het stompen van voeten op de vloer op aritmische trommels ook de weerzin steeds groeit.
Een constante filmprojectie van een strandtafereel op een groot uitgespannen achterdoek ziet er eerst wat onschuldig lieflijk uit, maar hoe meer de zang en het verhaal lichamelijk op je inwerken, hoe zwaarder die onschuld wordt. ‘Fuck peace’ wordt er dan plots hilarisch gezongen en de rust is meteen van de baan. Ook religie en de bijbel worden op de schop genomen, want die instrumenten van de kolonisator leidden alleen maar tot tweedracht in families en discipline, over het vrouwenlichaam.
Zo claimen deze tien vrouwen met hun stemmen en dansende lichamen helemaal het podium om een ongemakkelijk verhaal te vertellen dat ons verbindt. Het levert een sterk staaltje intercultureel muziektheater op dat ook de diversiteit van onze samenleving vandaag weerspiegelt. Het trouwe, nieuwsgierige O.-publiek wordt via Ocloo’s opmerkelijke blik op het operarepertoire uitgenodigd zichzelf te durven zien en te (h)erkennen.
Die nieuwe hybriditeit van het theater, in het verweven van performance-stijlen en divers cultureel bronmateriaal kan erg verrijkend werken, zeker ook vandaag in de resilience van vrouwen van kleur. Met heel veel zorg geeft Ocloo een stem aan de vergeten sterke vrouwen die weerwerk hebben gegeven en er ook een dure prijs voor hebben betaald. De rest is aanvaarding, maar niet zonder een respectvolle erkenning even te gast te mogen zijn in deze bijzonder rijke cultuur. Amee!
Foto: kurt van der elst