Een smal metalen laddertje dat over katrollen loopt, waardoor het in een lus blijft doorlopen, met daaronder, op de grond, een berg stoffige lappen in groen- en grijstinten. Zo minimaal is het toneelbeeld dat Django Walon ontwierp voor ROTOR#3 – Sisyphus Machine. Twee spelers, Koen van der Heijden en Hidde Aans-Verkade, beklimmen om beurten de ladder, hun bewegingen monotoon en geconcentreerd. (meer…)
Veel kunstenaars hebben die ervaring: dat je heel veel tijd steekt in je werk, maar dat eigenlijk alles afhangt van de juiste promotie, de samenvatting in drie zinnen, de sexy foto, het wervende filmpje of de juiste smile op de juiste netwerkbijeenkomst. Niet alleen kunstenaars en kunstinstellingen, de hele wereld lijkt bevangen te zijn door de effecten van profilering en beeldvorming. En dus maken nationale fondsen en musea net zo goed als kleine collectieven en individuele freelancers gebruik van sociale media om hun werk en hun werking aan de man te brengen, met aantrekkelijke, kortademige, snelle, hippe beelden en een pakkende, liefst nonchalante titel. Hoeveel likes kun je binnenharken?
Dat iedereen met iedereen in concurrentie is, lijkt democratisch (zo werd het internet ooit ook aangekondigd), maar in feite vindt er een enorme verdringing plaats, zeker wanneer ook de grootste instellingen meedoen aan de race om populariteit. Het heeft iets paradoxaals dat het vaak kleinere organisaties en individuele kunstenaars zijn die – ondanks hun precariteit, zoals dat tegenwoordig heet – wijzen op de neveneffecten van die strijd en zich inzetten voor het publieke domein en de rol die kunst daarin heeft.
Ik moest hier aan denken toen ik afgelopen weekend bijna twee uur lang ademloos zat te kijken naar Billy Mullaney en een grote crew van regisseurs, cameramensen, rekwisiteurs en andere operators van een filmset, die een trailer opnemen van bijna tachtig korte scènes, op een toneelvloer, voor een publiek. In 2019, tijdens zijn studie bij DAS Theatre, maakte Mullaney reeds een twee dagen durende performance, waarin hij in zijn eentje een trailer maakte voor een voorstelling, waarin hij een trailer maakt, voor een voorstelling waarin hij, ect.
De eenzaamheid van de kunstenaar die ploetert met de hapsnap-logica van een trailer in Never Never Never Ever Never Never Ever Never Ever Ever EVER Ever EVER Give Up Unless It Gets Too Hard is nu omgezet naar een vorm van hyper-efficiëntie. In The Glory Machine is de factor tijd vervangen door een mechanistische choreografie van super op elkaar afgestemde functies in een opname- en editingproces. Het Bureau meets Bedtimestories, Lady Macbeth meets Bruintje de Beer, musical meets horror – terwijl de opnameleiding goochelt met de nummering van de scènes, en iedere opname onmiddellijk terug gekeken wordt op een groot scherm links van het podium, gaan toeschouwers vergeefs op zoek naar iets van een verband tussen de vele momenten.
De transformaties gaan vliegensvlug, maar wat de scènes met elkaar verbindt is niet erg duidelijk. Er wordt geproduceerd, materiaal wordt omgezet naar vorm. Voor de kijker rechts zit Jimmy Grima te monteren. Zijn beeldscherm is even groot aanwezig als het terugkijkscherm. Om de zoveel tijd laat hij alvast een stukje trailer zien. De verschillende versies, met steeds andere pakkende muziekjes, vullen langzaam het hoofdscherm van zijn video-editor. Binnenkort online te zien!
Mullaney is een vreselijk aantrekkelijke man en performer. Slim, met gevoel voor humor, bescheiden en onbescheiden tegelijkertijd. Onvoorstelbaar snel schakelt hij tussen het opnemen en het terugkijken, tussen Bruintje de Beer spelen en Lady Macbeth. Na verloop van tijd vestigt de choreografie van handelingen en beelden zich zodanig, dat er een fascinerend perpertuum mobile ontstaat, waaraan geen ontsnappen mogelijk lijkt.
De theatrale clichés versterken de tredmolen van de opnames nog eens. Het werkt verslavend, zoals goede muziek dat doet met ritme en tegenritme, en mobiles dat doen met kleur, vorm en beweging. De terugkeer van hetzelfde stilt gedeeltelijk het verlangen, maar wekt het ook steeds weer op. De belofte dat er iets komen gaat wordt volgehouden, en volgehouden.
Via deze omweg daalt er dan toch een narratief neer in de voorstelling, van eenzaamheid en behoefte aan geborgenheid, van wanhoop vanwege formaliteiten en bureaucratie, van grootspraak en ijdelheid die het opblazen van de eigen beeltenis met zich meebrengt – allemaal clichés uiteraard, maar daarom niet minder waar. Zitten kijken naar de herkenbaarheid van die beelden, je realiseren hoe waar ze zijn en hoe onverkoopbaar tegelijkertijd, levert een wild soort vervreemding op. Het spiegelpaleis lijkt werkelijkheid te zijn geworden.
Dat veel werk in het theater of de beeldende kunst, maar ook in de zorg of het onderwijs, dat veel in het leven helemaal niet voldoet aan de kortademigheid van dit soort productie, en er ook helemaal niet bij gebaat is, lijkt als notie een gepasseerd station. Bluffende politici, dito captains of industry, de hippe directeuren van publieke instellingen en andere televisie- en sociale media-sterren doen het ons voor: hoe de aandachtseconomie de politiek, de media en andere afdelingen van het publieke domein van binnenuit uitholt en overneemt. The Glory Machine biedt niet echt verzet of een oplossing. Het legt heel liefdevol de vinger op de zere plek. Zeer de moeite waard.
Foto: Thomas Lenden