In The Black Circus of the Republic of Bantu verbindt performer Albert Silindokuhle Khoza de slavernijgeschiedenis met zijn eigen worstelingen als podiumkunstenaar. Hoe kun je voor een westers publiek optreden zonder tot exotisch spektakel te worden gereduceerd?

Hoe kijk je naar theater? Wat is eigenlijk de verhouding tussen jou als toeschouwer en de performers op de vloer? Is die relatie puur consumptief – zie je theater als iets dat jou als individu iets oplevert, zoals lering of vermaak? Voor veel kijkers, ondergetekende incluis, is dat inderdaad zo: de performers creëren een wereld, en de kijkers halen daaruit wat bij hen resoneert.

Maar dat is maar één mogelijke manier van kijken. In The Black Circus of the Republic of Bantu stellen regisseur Princess Rose Zinzi Mhlongo en performer Albert Silindokuhle Khoza een alternatief voor. Khoza vertelt in een video-interlude over zijn existentiële verwarring toen hij begon te lezen over de ‘imperial gaze’, de blik waarmee de westerse, koloniale mens alles onderwerpt dat ‘anders’ is: het is een superieure, afstandelijke blik, die wat wordt gadegeslagen tot een object maakt, tot ‘de ander’.

Hij begon zich af te vragen: wat betekent het eigenlijk als ik als Zuid-Afrikaanse performer voor westers publiek optreedt? Word ik zelf niet net zo goed tot exotisch spektakel gereduceerd als de Afrikaanse mensen die in de negentiende en twintigste eeuw in ‘mensentuinen’ werden tentoongesteld, of als de tot slaaf gemaakten in de eeuwen daarvoor? Interessant genoeg is het een zeer vergelijkbare insteek met die van De Waarheidscommissie, de voorstelling van Action Zoo Humain die op dit moment ook in Nederland speelt.

Khoza omschrijft zijn eigen manier van performen als een compleet andere praktijk, die op verbinding is gericht. Als hij danst, zo zegt hij, is dat om contact te leggen met de aarde, de geesten, de voorvaderen – het is meer een oefening in collectiviteit dan een kunstvorm waarin het publiek naar acteurs zit te kijken. Hoe kan hij die ervaring van gelijkwaardigheid ook in westerse theaters behouden, hoe ontsnappen zowel performer als toeschouwer aan de ‘imperial gaze’?

De passage zet alles wat eraan is voorafgegaan in een ander licht. Vóór Khoza’s videolezing halverwege de voorstelling zijn we onderdeel gemaakt van het circus uit de titel, waar we zowel de rol van toeschouwers als onderworpenen spelen. Bij binnenkomst worden onze handen met touw gebonden, en bij aanvang maant Khoza – in een ritueel kostuum gekleed, duidelijk de voorganger van een soort mis – ons met een minzaam handgebaar om op te staan.

Hij declameert dat we getuige zijn van een ode aan alle tot slaaf gemaakten die hun leven hebben verloren, een ode aan hun intelligentie, hun cultuur, hun goden, hun beschaving, allemaal vernietigd en tot as gemaakt. Het knellende touw om je polsen en de gedwongen staande positie onderstrepen ook beide een geschiedenis van koloniale onderwerping.

Vervolgens transformeert Khoza van voorganger naar circusdirecteur. Met een megafoon verwelkomt hij zijn – nog altijd staande – publiek, en vertelt hij ons dat hij met ‘beasts and savages’ naar ons is gekomen. Als eerste act presenteert hij de ‘masculine woman’ – hij ontkleedt zichzelf, onthult zijn imposante lichaam aan het publiek, en komt vervolgens spiernaakt iedere individuele toeschouwer omhelzen. Het interessante aan de passage is dat het de machtsposities omdraait – het ‘tentoongestelde’ lichaam dringt zich aan ons op en weigert zich passief aan onze blik te onderwerpen.

Zo hanteert Khoza verschillende strategieën om de ‘imperial gaze’ onklaar te maken. In een andere scène kiest hij vier witte mensen uit het publiek, zet ze een apenmasker op, en dwingt ze om op straffe van de zweep voor ons te dansen. Het lijkt eerst een ietwat voor de hand liggende omkering van het slavernijverleden, maar de brille zit hem in de details: als slavendrijver raakt Khoza meer en meer uitgeput, alsof het hem fysiek pijn doet om deze rol te spelen. En als hij de publieksleden uiteindelijk bevrijdt, bezweert hij hen dat zijn scheldpartijen niet persoonlijk bedoeld waren. Het maakt het geheel tot een hartverscheurende, collectieve duiveluitdrijving van ons gedeelde koloniale verleden.

En daar onthult zich de brille van de voorstelling: het dwingt je op een andere manier te kijken. Die eerste vaststelling, ‘hm, dit is een iets te voor de hand liggende omkering’, is eenrichtingsverkeer – wat leert de voorstelling mij? Terwijl de realisatie dat het voor ons allemaal samen is – voor Khoza zelf net zo goed als voor mij, een echte collectieve zoektocht en poging om iets nieuws te kunnen bereiken – pas later doordringt.

De prachtige slotscène ontvang je dan ook op een andere manier dan als hij aan het begin had gezeten. Khoza stelt zichzelf voor als een ‘collector of souls’ – terwijl hij als performer door de westerse wereld reist pikt hij de ontheemde zielen van gestorven tot slaaf gemaakten op, om ze uiteindelijk weer terug naar Afrika te brengen. De dans die hij vervolgens uitvoert zie je niet langer als een praktijk die je gadeslaat, die buiten jezelf staat, die je esthetisch evalueert, maar als een ritueel dat ook jouw geschiedenis betreft, ook vóór en namens jou wordt uitgevoerd.

Zo nodigen Mhlongo en Khoza hun publiek uit om op nieuwe manieren te leren kijken, en voelt The Black Circus of the Republic of Bantu bovenal als een daad van grote generositeit en kwetsbaarheid.

Foto: Xolani Tulumani