‘Brother Blue’ is een eigenzinnige collage van scènes waarin Maxim Storms spreekt, schreeuwt, declameert en dan weer zingzeggend zijn poëtische taal verklankt ***
Twee kelners in een leeg restaurant met drie ronde tafels. De glazen staan op de juiste plekken naast de borden, het bestek ligt in de juiste volgorde, de stoelen staan op de juiste afstand van de tafels. Alles is picobello. De klanten kunnen dus komen. Maar er komt niemand. De zenuwen van de kelners kunnen het niet meer houden, een lange slapstick volgt.
Ballet Dommage slaat weer toe. Ook deze keer dompelen Katrien Valckenaers en Maxim Storms zichzelf volledig onder in absurdistische toestanden die de volwassen wereld kenmerken. Dit keer is het de dwang om alles netjes en proper te houden, dat orde en etiquette zegevieren. Heerlijk is het dan te zien hoe dat compleet uit de hand kan lopen.
De karikaturaal geklede man en vrouw met pruiken overschouwen vergenoegd hun clean eetzaaltje, afgebakend door boogramen. De man ontdekt op zijn inspectieronde een vlekje op de vloer. Lichte paniek volgt, bij de man, bij de vrouw. Ze wrijven verwoed over de vloer. Tevergeefs, het is kauwgom. Die blijft plakken aan de schoen. In volle slapstickstijl proberen de twee de kauwgom weg te halen, die dan kleeft aan de broek, dan aan de tafel, de stoel, de jurk, ….. Een dwangneurose om alles op zijn plaats te hebben is aangewakkerd, en de hele eetzaal wordt onderworpen aan nerveuze onderzoekingen, met alle ontdekkingen van dien. Een lepel die niet genoeg blinkt, een tafel die niet symmetrisch gedekt is, een stoel die scheef staat.
Een escalatie van tics nerveux, van gekapte woorden in het Frans, Engels, Duits, van lijfelijke kronkels en hoekige bewegingen leidt tot een chaos waarin stoelen op een hoop gesmeten worden, borden sneuvelen, en de eetzaal dringend aan herschikking toe is. Dat alles wordt nog versterkt door de luide klanken van rinkelend en krakend glas, die blijven doorklinken als er ook al iets anders gebeurt. Ondertussen blijven de twee zich ondanks de chaos en nervositeit bewust van het feit dat het uur van het diner nadert.
Het zijn twee plichtbewuste kelners, die mij doen denken aan de garçons uit ‘Het Zijn en het Niet zijn’ van Sartre. De kelners uit zijn stamcafé zijn kelners, maar eigenlijk zijn ze het niet. Ze spelen de rol van kelner, maar ze zijn het niet, zoals deze man en vrouw. Zij spelen dat ze kelner spelen. Ze zwieren door de zaal langs de tafels, ze vragen beleefd de goedkeuring van denkbeeldige gasten, ze gedragen zich als voorbeeldige kelners. Ook als er nog geen klant is, bereiden ze amuses voor (een hilarische scène), en serveren ze dat.
Maar als er iets misgaat, krijgen ze driftbuien, worden op en top nerveus en angstig, lijden zichtbaar aan zelfbeklag. Ze zouden, Sartre indachtig, de vrijheid hebben om uit hun rol te stappen, maar dat doen ze niet. Ze blijven wachten op klanten. Zonder hen zijn ze geen complete kelners. De klanten komen niet. Zoals zovelen blijft ook het duo in een existentiële leegte gevangen.
In het begin is dat tot grote hilariteit van de jonge en oudere toeschouwer, maar daarna verkleint de aandacht. Onverklaarbare luide geluiden en plotse verduisteringen moeten de spanning opnieuw opwekken. De grote wending komt tegen het einde. De wanden van de taverne worden gedraaid. Gaan de kelners nu ook van rol veranderen? Komen er klanten? Maken ze keuzes? In alle vrijheid of niet? Voelen ze zich dan gelukkiger? Blijft de leegte hetzelfde? De voorstelling biedt stof genoeg voor jong en oud om daarover te reflecteren. En zo niet, dan hebben ze zich een uurtje goed kunnen amuseren met het groteske spel van de twee.
Foto: Illias Teirlinck