De Ik ga stuk! Finalistentour is een bruisende voorstelling van gedreven makers waar de ambitie, urgentie en het plezier vanaf spatten. Het grote publiek – dat het bij het televisieprogramma waarin Vlamousse, Farbod Moghaddam en Gavin Reijnders het tot de finale schopten, blijkbaar behoorlijk liet afweten – vindt hopelijk wel de weg naar deze voorstelling in de theaters. (meer…)
Een gladde piste, daarop bevinden we ons allemaal de laatste maanden en de toekomst is elke dag meer onzeker. De mannen van 155 tonen precies dat in de laatste scènes van Stuk, waarbij de dansvloer spekglad wordt door het zeepsop dat ze er zelf over uitgooien. Daarop dansen kan eigenlijk niet, maar toch doen ze het. Deze sterke scène staat symbool voor hoe we allemaal deze crisis vooral zoveel mogelijk proberen te doen alsof alles normaal is.
Maar dat is natuurlijk schijn. Ook dat toont Stuk. In een pijnlijke solo van Thomas Bos, die zelf letterlijk een beetje stuk is nadat hij zijn schouder behoorlijk blesseerde tijdens het geven van een workshop. Maar ook in een andere solo waarin een danser gevangen is in de touwen van twee van zijn collega’s, daar niet aan kan ontsnappen en heen en weer geslingerd wordt én er tegelijkertijd volkomen op moet vertrouwen dat zij hem niet echt laten vallen. Of weer een andere solo, waarin de benen als van rubber worden.
Oorspronkelijk wilde 155 in samenwerking met eindregisseur Moniek Merkx juist een voorstelling voor de grote zaal maken met als werktitel Controle. Maar vallen en weer opstaan, opnieuw vallen en opnieuw opstaan vormt de rode draad van de voorstelling. En vallen vraagt misschien een nog wel grotere controle dan op beide benen blijven staan.
Halverwege de voorstelling spelen live gefilmde en op een groot scherm geprojecteerde beelden een opvallende rol. Eerst wordt de beweging van de camera subtiel overgenomen door de dansers, die hun bovenlijf bewegen om een slingerbeweging te suggereren, gevolgd door een scène waarin de camera juist wel beweegt om de in rondjes rennende dansers zo stil mogelijk in beeld te krijgen. In het derde deel tonen de beelden van een smartphone op de schoen van een danser juist extreme bewegende beelden. Het technostuk dat volgt is muzikaal het meest opzwepend, maar hier wordt de camera gebruikt om de niet dansende dj’s en het niet dansende publiek te filmen, waarbij op het scherm allerlei woordcombinaties met ‘stuk’ voorbijkomen.
De beelden zijn live, het publiek ziet precies hoe ze hier en nu worden gemaakt, maar dit deel maakt pijnlijk duidelijk dat ze een andere ervaring creëren dan de fysiek meer uitdagende scènes hiervoor en erna. Streamen van theater- en dansvoorstelling was nooit echt een oplossing, het camerastandpunt is allesbepalend en wekt alleen de suggestie van nabijheid en controle over het individuele perspectief.
Tegelijkertijd is Stuk een energiek pleidooi voor het ondanks alles proberen te ontsnappen aan een opgelegde vorm of medium, zelfs al is het maar voor dertig bezoekers in de zaal die zich allemaal vrijwillig aan een strakke controle onderwerpen. Stuk is zo strijdvaardig en kwetsbaar, ingetogen en uitbundig. De voorstelling laat zien hoe je lichamelijk stuk kan gaan, maar in de komische pauzegesprekken (‘pauze voor ons: niet voor jullie’) ook hoe er in vriendschappen iets stuk kan gaan én hoe dat gerepareerd kan worden, in dans.
De voorstelling begint en eindigt niet voor niets met een nies en blijft zo uiterst actueel. En Natalia Imbruglia’s ‘Torn’ klinkt, maar dan wel met een technobeat eronder. Als na een klein uurtje Erik Bos, Thomas Bos, Rein Luuring en Sam van Eenbergen in badjas het slotapplaus in ontvangst nemen, maar zonder bloemen, zonder alle andere betrokkenen op de vloer, gaan we allemaal toch een beetje stuk.
Foto: Guido Bosua