In de dansvoorstelling Strī (स्त्री) staat de Indiase godin Kali centraal als inspiratiebron. Het is de godin met de kwaliteiten om negatief ego te verwoesten. De titel van de voorstelling betekent ‘vrouw’ in het Sanskriet en Hindi. Danser en choreograaf Poernima Gobardhan vraagt zich af wat voor soort vrouwelijke energie er overblijft wanneer het ego wordt verwijderd en Kali haar werk heeft gedaan?

In Strī zijn drie dansers op zoek naar vrouwelijke energie in een cultureel-artistieke fusie. Gobardhan maakt hiermee haar derde dansvoorstelling in drieluik over vrouwelijke kracht. De maker is al jaren bezig met dit onderwerp en het ontwikkelen van haar bewegingstaal. In haar choreografische werk exploreert de maker het mengen van moderne hedendaagse westerse dans en klassieke Indiase dans.

De eerste voorstelling was een solo getiteld Mātā (dat ‘moeder’ betekent) met als inspiratie de godin Durga. In de tweede voorstelling, Kālī Mātā, wordt de godin Kali als startpunt genomen voor een ontdekkingstocht over overgave. Strī gaat hier verder, zegt Gobardhan ‘met de wens om de ruimte van vrouwelijke energie te betreden, wetende dat het ego (het individuele) moet worden losgelaten’.

Deze vrouwelijke energie is sowieso te voelen en zien door het gebruik van een danstechniek die traditioneel alleen door vrouwen mocht worden gedanst; Bharata Natyam. Het is een geavanceerde dans om te leren, waar iemand gemiddeld acht jaar over doet om het goed onder de knie te krijgen. De zus van de choreograaf, Chandenie Gobardhan, springt er in het tweede deel van de voorstelling uit met haar scherpe techniek.

Ook al is Bharata Natyam een verhalende dansvorm, Gobardhan koos ervoor om een thematische voorstelling te maken. Dit lijkt een keuze te zijn om de danstechniek meer eigen te maken en allicht te moderniseren. Er wordt gebruik gemaakt van Indiase dramaturgie, namelijk de Nāṭyadharmī methode. Dit zien we terug in hoeveel verschillende ‘scènes’ zich voordoen en op de verschillende plekken waar de dansers zich bevinden.

Gedramatiseerde momenten worden in de choreografie gecreëerd door middel van mudra’s (symbolische handgebaren) en de positionering van de dansers – vaak in een driehoekvorm, soms op een rij, of verder verspreid van elkaar. De werelden van de drie dansers leven naast elkaar, maar niet in synchroniciteit. Elke danser beleeft haar eigen pad, doordat het drie solo’s zijn die zich tegelijkertijd afspelen. 

In het eerste deel, waarbij de westerse hedendaagse dans wordt ingezet, is er zachtheid in de bewegingen te zien met veel zwiepende armen. De bewegingen zijn zo vloeiend dat er bij mij ontspanning ontstaat, ondersteund door de soundscape.

De muziek, van Jorg Schellekens en Vidwan SV Giridhar, is een belangrijk component in de sfeerbepaling van de voorstelling. Aan het begin is een samensmelting van tijdperken muzikaal te voelen. Moderne elektronische geluiden worden aangevuld door een mannenstem die op subtiele wijze mantras lijkt te reciteren. Het hint naar oude Indiase gebeden. Het is een mooie vondst in dit cross-culturele concept. 

De dansers draperen zich aan het einde van dit deel een voor een over elkaar heen. Ze vormen een ‘stapel’ vrouwen die samen lijken te smelten. Dit is het enige moment in de voorstelling dat de dansers elkaar aanraken. Het wordt eveneens ingezet als overgang naar het tweede deel, waarbij de dansstijl verandert.

Na een black-out en het herverschijnen van het licht zien we de dansers op een andere plek op het toneel. We zien Bharata Natyam, gekenmerkt door de diepe, uitgedraaide kniebuigingen, de armen opzij gestrekt met de handen in variërende mudra’s. En met snelle bewegingen.

De dansers ontdoen hun vlecht en laten hun haar los hangen aan het einde van het tweede deel. Ze bewegen zacht en gaan in een driehoeksvorm op de grond zitten waarbij ze melodieën neuriën. Vanuit een Kali perspectief zou ik op dat moment meer wilde, rauwe energie van de dansers verwachten. Maar dan bekijk ik het stuk vanuit het oogpunt dat de dansers de energie van de godin zouden belichamen en dat is niet het doel van de maker. De insteek van de choreograaf is juist wat er overblijft nadat de godin haar werk heeft gedaan. Maar wat is dat dan precies?

Gobardhan is een onderzoeker in haar kunstvorm waarbij haar persoonlijke achtergrond haar motiveert in haar professionele keuzes. Als Hindoestaanse Nederlandse vrouw zoekt ze naar het samensmelten van stijlen om uiteindelijk tot haar eigen choreografische signatuur te komen. Qua dansfusie vind ik de stijlen nog wat te veel langs elkaar heen leven om het een fusie te noemen. Ik ben wél benieuwd naar wat deze choreograaf in de toekomst nog meer gaat maken en hoe ze de thematiek en interculturele context verder zal uitwerken binnen haar eigen dansstijl.

Foto’s: Sunny Jagesar