Opeens klinkt daar, midden in het kerstprogramma Winter in Wien door De Nationale Operette, een gezongen etude (E major, opus 10 nr. 3) van Frédéric Chopin, ‘In mir klingt ein Lied’. De etude is trouwens bijgenaamd de ‘Tristesse’. Ook al zo’n opvallend detail. Lyrische sopraan Wilma Bierens maakt er een juweel van. (meer…)
Je kan het de lente van een mensenleven noemen: bundeltjes nieuw leven, die van ballon naar stoel kruipen of wankel hun weg zoeken op traptreden. Ze slaken kreetjes, reiken naar hun moeder. Als dat de lente is, dan moet de winter het einde zijn. Iemand die bedenkt wie haar auto of horloge krijgt, als ze er straks niet meer is. Of wat er met haar boekenverzameling zal gebeuren, met de fantasiereeks van veertien delen (‘drie ontbreken’).
Voor festival Noorderzon maakte Quarantine, een theatergroep uit Manchester, een nieuwe versie van twee delen uit hun vierluik Summer. Autumn. Winter. Spring. In deze projecten gaan de makers in zee met mensen uit de omgeving van hun speelstad, die niet per se acteurs zijn. Zo werkt de groep voor Spring samen met jonge moeders en hun baby’s. Zij zijn anderhalf uur aanwezig op het toneel, zitten op stoelen of staan achter microfoons. Het concept werd bedacht en geregisseerd door Richard Gregory, de artistiek leider van Quarantine, en ging begin dit jaar in première in Manchester.
In de versie op Noorderzon opent actrice Leentje Van de Cruys de voorstelling losjes door anekdotes te plakken op mensen uit het publiek. Een mevrouw halverwege de tribune heeft opeens een huisje in het buitenland en rijdt daar naartoe met een kofferbak vol wijn; een man aan de andere kant van de zaal teelt kruiden en loopt graag zonder schoenen door zijn woonkamer. De persoonlijke aard van deze (verzonnen) openingsverhalen spreekt ook uit de rest van de performance.
Onophoudelijk dralen de baby’s over het toneel. Ze spelen, kraaien of slapen. Hun moeders slaan hen gade of laten gelaten een bril van de neus graaien. Tussendoor zingen ze karaoke-nummers over ouderschap of kinderen. De setlist start met ‘Let the sunshine in’ (Hair), ‘Push it’ (Salt-N-Pepa) en ‘Sweet child o’mine’ (Guns N’ Roses) – je herkent er zo het verloop van de bevalling in. Als de moeders achter hun microfoons staan, stelt Van de Cruys hen vragen over hun kindertijd of toekomstplannen. De moeders antwoorden met alledaagse anekdotes of onverwachte verhalen.
Dit spel van vraag-antwoorden geeft de performance karakter, maar de dynamiek blijft al snel steken. De mix van karaoke en het spelend grut, dat ook nog eens moe wordt en steeds meer aandacht nodig heeft, begint in herhaling te vallen. Tot de (karaoke)teksten boven het toneel opeens veranderen in vragen over ouderschap; wat je verwacht van een kind, van de opvoeding, de toekomst van zo’n kleintje. De vragen zijn even losjes geformuleerd als de openingsscène van Van de Cruys en daarmee verschuift de focus weer naar dat intiem-particuliere, waarin Quarantine haar kracht vindt.
Dezelfde forte blijkt uit Winter, een documentaire over de vierentwintigjarige Femke, die geboren werd in Groningen. Filmmakers Lisa Mattocks en Sarah Hunter schetsen in vierentwintig voorwerpen van de twintiger een beeld van haar. Femke is ernstig ziek en weet niet precies hoelang ze nog zal leven. ‘[Ik denk] dat nog vijf jaar erg mooi zou zijn.’ Bij opnames van een snoepblik, haar gitaar of een bruin brood klinkt Femke’s stem. Zij geeft context, vertelt de bijbehorende anekdotes, openhartig en zelfverzekerd. Haar verhalen raken soms het naderend afscheid: ‘Ik kan niet echt dingen weggeven. Ik weet niet wat zij zouden willen hebben ter herinnering.’ Een onthutsend portret, dat je als een winterwerkelijkheid hard in het gezicht striemt.