‘Spelvoorstelling’ zou deze productie in het Nederlands kunnen heten, waarbij het eerste deel van de samenstelling dan vooral zou verwijzen naar het volstrekt speelse karakter ervan. De choreograaf Ingrid Berger Myhre zelf bedoelt iets anders, vermoedelijk iets in de richting van: is het mogelijk dans te spellen? En hoe zou dat eruitzien?

Bij aanvang geeft een van de drie dansers het publiek een eenvoudige rekensom op, die door zijn meerdelige samenstelling wel enig denkwerk vergt. De uitkomst van de som zal pas tegen het eind van de voorstelling een rol spelen. Vervolgens start het drietal (buiten Berger Myhre zelf, worden we ook voorgesteld aan Nicola Gunn en Ida Wigdel) een spel met als kern de observatie, imitatie, interpretatie en ten slotte transformatie van een gebaar of houding.

Dit spel voltrekt zich in stilte, het tempo waarmee de een de ander imiteert wordt wel steeds hoger. De gebaren en houdingen laveren tussen abstract en pantomimisch, waarbij af en toe een zucht of een kreet de inhoudelijke richting van de houding of het gebaar inkleurt. Deze (lange) sequentie lijkt te beantwoorden aan een set spelregels waar de dansers consequent mee omgaan, zowel wat hun gebaren betreft als hun verplaatsingen in de ruimte. Daardoor dreigt het gevaar dat het geheel wel wat nerdy aandoet en de aandacht dreigt te verslappen. Uiteindelijk leidt dit tot een geheel in pantomime uitgewerkte scène in een mogelijke keuken of restaurant waarbij toch een hele dialoog wordt gesproken in (vermoedelijk) het Noors.

Later in de voorstelling wordt er een stilleven geconstrueerd op een door middel van licht geprojecteerd wit vierkant. Een onberedeneerbare combinatie van voorwerpen wordt uitgestald. De grappige invallen en ongerijmde overgangen van deze voorstelling prikkelen de fantasie en stimuleren het observatievermogen. Bij tijd en wijle ontlokken zij ook een glimlach: geholpen door een discobol zetten de drie dansers een aantrekkelijk disco-dansje in. Speelse varianten zijn van meet af aan terug te vinden: jeans, shorts en een trainingsbroek met daarboven mouwloos shirt, shirt met lange mouwen of twee shirts over elkaar onderscheidt elk van de drie dansers op haar eigen manier.

Een aantal gordijnen in verschillende materialen en maten zijn her en der opgehangen. Er wordt theatraal gegoocheld met een extra fluwelen gordijn dat als voordoek weggetrokken kan worden om zogenaamd iemand als bij toverslag te onthullen: het thema magie is eveneens onderdeel van het spel, waardoor een vliegenwerend draadgordijn kan klinken als een harp, een viool het gewicht van een klomp lood kan krijgen, een transportkist kan musiceren: een uitgekiende acoustische laag ondersteunt op onvoorspelbare momenten de even onvoorspelbare handelingen. Tegen het eind wordt het publiek ook uitgenodigd de magie zelf te bewerkstelligen en wordt het opgeroepen om middels telepathie en zelfs via telekinese een bijdrage te leveren aan het spel.

Maar de magie blijft op een laag pitje: wat meer betovering had geholpen. Deze voorstelling neuriet waar hij misschien beter voluit had kunnen zingen.

Foto’s: Tale Hendnes