Drie meiden hangen in gestileerd meubilair van gebogen aluminium buizen. Ze lijken het liefst niks te willen doen, maar barsten soms toch uit in beweging. Ondanks zichzelf bijna, gedreven door een kracht van binnen waar ze zelf geen vat op hebben. Choreografe Marijke de Vos, de motor van Teddy shouldn’t smoke, probeert in Black dog de gemoedstoestand te vangen van meiden tussen kind en volwassene in, met al hun hormonen en hersenen in ontwikkeling. Gelukkig kan het decor ertegen. (meer…)
Dit indrukwekkende stuk van de IJslandse choreograaf Erna Ómarsdóttir en de Frans-Belgische choreograaf Damien Jalet overdondert al vanaf het begin. Onder lagen glimmend folie liggen hoopjes dansers verborgen. Langzaam bewegen ze naar elkaar toe, en krabbelen af en toe dreigend richting het publiek. Het toneelbeeld doet denken aan olievlekken op zee.
Wanneer de dansers zich vanonder het folie tonen, doen ze dat maar ten dele. Rare menswezentjes bewegen zich bijna naakt over het toneel, waarbij het publiek enkel hun achter- en zijaanzicht ziet. De schouderbladen bovenop de gekromde ruggen doen aan rudimentaire vleugels denken, de uitgedraaide liezen aan kikkers. Wanneer de acht dansers zich naar elkaar toe bewegen worden ze één grote kluwen vlees. Ze spartelen en worstelen, klikken in elkaar als stukjes Knex en cirkelen dan als een rups rondom de enkeling die als een omgekeerde totempaal in kopstand staat.
Wanneer de trage muziek opzwepender wordt, maakt het haast dierlijk bewegingsvocabulaire plaats voor het mechanische. Met strakke slagen bewegen de dansers zich heen en weer, steeds weer terug naar dezelfde uitgangspositie. Iemands naar links zwaaiende romp maakt ruimte voor een boksbeweging van de ander, en zo loopt het radarwerk maar net goed. Deze frase roept associaties op met de menselijke maatschappij, waarbij we langs elkaar heen bewegen en het gekronkel onder de aardkost of zeespiegel liever negeren.
Deze gedachte lijkt zich door te zetten in een extatische episode, waarbij de dansers op housemuziek raven, playbacken en gogo-dansen tot ze er dood bij neervallen. Als ze weer tot leven komen, wacht hen een natuurramp, waarbij het foliedek op spectaculaire wijze de lucht in wordt getakeld en de dansers het laatste deel ploeterend in de zwarte drek moeten doorbrengen.
De originele bewegingen, het fantastische toneelbeeld, de sferische muziek van Ben Frost en de zichtbare uitputtingsslag die de dansers leveren maken van Black Marrow een geweldige voorstelling. De beelden zijn ingenieus genoeg om associaties op te roepen met klimaatsverandering, hedendaags hedonisme, en het dwingende keurslijf van de samenleving, maar ook zo poëtisch dat deze boodschap nergens te letterlijk wordt. Een zeer bijzonder stuk.
Foto: Bjarni Grimsson