Een regen van belastingenveloppen daalt neer op Wilma en Arthur. Die symboliseren de niet te behappen berg schulden waarin hun gezin terecht is gekomen. Ongeacht waar het gesprek begint, het eindigt bij geld en gebrek daaraan. Met de voorstelling Sociaal kapitaal bevraagt mugmetdevuurvliegen de kloof tussen armoede en rijkdom in het welvarende Nederland. Hoewel de eerste helft van de voorstelling helder en zelfs ontroerend is, verwordt Sociaal kapitaal uiteindelijk tot een drammerig socialistisch pamflet.
Wilma staat rillend in haar onderjurk. Arthur komt haar een warm vest omslaan – en haar een zwangere buik voorbinden. Telkens als ze van hem wegschuifelt, haalt hij haar terug: zo ontstaat een tedere dans op serene muziek. Ze spelen en dansen op een grote groene vloer waarop een foto (gemaakt door Annemarie van Buuren) is te zien van een persoon onder water, misschien zelfs van iemand die verdronken is.
Vijf kinderen hebben Wilma en Arthur. Zij heeft een steekje los en hij is arbeidsongeschikt. Rekeningen belanden ongezien bij het oud papier. Zo ook het formulier waarmee zoon Jordi opgegeven had moeten worden voor het schoolreisje. Dus mag Jordi niet mee met zijn klasgenoten: het schoolreisje is de metafoor voor de kansloosheid van een kind dat geboren wordt in een gezin waarin armoede alles bepaalt. Het kind wordt de dupe van zowel de armoede van de ouders als van hun geestelijke onvermogen daarmee om te gaan.
Eva Marie de Waal en Sieger Sloot schakelen tussen vier personages. In onderjurk en vest is De Waal de labiele Wilma. In colbert is ze wethouder Guusje. Sloot loopt op blote voeten. Praat hij Rotterdams, dan is hij Arthur, de arbeidsongeschikte rauwdouwer wiens strategie in elk conflict ‘een beuk’ uitdelen is. Hij speelt daarnaast hulpverlener Jan-Willem, die meer bezig is met de kuren die het computersysteem heeft dan met hulpvragers zoals Wilma en Arthur. De boodschap is duidelijk: het probleemgezin zit in de molen van elke denkbare instantie. Maar de vraag of het wel te helpen is.
Mugmetdevuurvliegen is een ontwikkelingsplatform onder de vleugels van mugmetdegoudentand. Sociaal kapitaal is het (late) vervolg op de maatschappijkritische voorstelling Superkapitalisten die De Waal en Sloot in 2012 maakten over de uitwassen van het kapitalisme, toen onder de directe vlag van mugmetdegoudentand.
De Waal en Sloot tekenen nu samen voor de tekst van Sociaal kapitaal, begeleid door Joan Nederlof. Het geheel lijdt aan onevenwichtigheid. Zolang ze Wilma en Arthur spelen, als voorbeeld van hun verontwaardiging over de teloorgang van de verzorgingsstaat, is het stuk goed, aangrijpend, zelfs grappig. Maar die scènes worden om te beginnen doorsneden door teksten in het Engels over de evolutie van de mensheid die Sloot via een microfoon brengt. En tegen het einde komen ambtenaren Jan-Willem en Guusje met drammerige uitweidingen over het even grote als onvermijdelijke onrecht dat de kansarme burger wordt aangedaan.
Regisseur Marlies Heuer laat De Waal de getikte Wilma spelen als iemand met een extreem kort lontje, die bij het minste of geringste in krijsen en schelden uitbarst. Een beetje karikaturaal, maar desondanks wel geloofwaardig. Sloot heeft een fraai arsenaal ‘stemmetjes’ in petto en met zijn lange lichaam geeft hij overtuigend gestalte aan de agressieve Arthur.
Guusje en Jan-Willem zijn veel vlakkere personages. De acteurs leggen het aan het publiek uit als de personages naar een andere locatie gaan. Wanneer ze in de rol van ambtenaar expliciteren dat ze zich feitelijk geen raad weten met de casus van Wilma en Arthur, beginnen zowel personages als teksten te zwalken, van dialogen tot direct tot het publiek gerichte maatschappijkritische kreten. Dan verwordt de voorstelling tot zwaar moralistisch, ouderwets vormingstheater. Van alles en nog wat wordt erbij gehaald om het sociaal-maatschappelijk onrecht aan de kaak te stellen. De boodschap is helder, maar het is allemaal veel te veel. De schrijvers hebben met deze tekst een groter stuk afgebeten dan ze kunnen doorslikken.
Foto: Sanne Peper
Lees ook onze bespreking van de tekst van Eva Marie de Waal en Sieger Sloot in ons dossier DeClaus Theatertekstkritiek.