In Het principe van verdwijnen belanden we in een Murakamiaanse twilight zone. Een ruimte tussen ruimtes waar mensen zomaar kunnen verdwijnen, zichzelf kwijtraken of in tweeën splitsen. Het levert interessante gedachtekronkels op over existentiële eenzaamheid en de (on)mogelijkheid om verdwijnen voor te stellen, maar blijft schetsmatig. (meer…)
Stilte en de kunst van verdwijnen is een ‘sleutelwerk’, een aflevering in de serie experimenten die de makers van De Veenfabriek uit ‘sleutelstad’ Leiden zich gunnen om onderzoek te doen, in te zoomen op een thema of subthema en nieuwe samenwerkingsverbanden uit te testen.Het publiek mag komen kijken naar het resultaat, dat misschien wel uitgroeit tot een nieuwe voorstelling maar misschien ook niet. Het ontbreken van prestatiedruk zou misschien weleens tot mooie dingen kunnen leiden, dat is de gedachte. Dat er aan die mooie dingen dan nog ‘gesleuteld’ kan worden ligt voor de hand.
Eerder onderzocht Paul Koek met anderen in zo’n sleutelwerk bijvoorbeeld de wereld van de commercial en Joeri Vos het fenomeen artifical intelligence, nu is het de beurt aan trombonist Bastiaan Woltjer. In Stilte en de kunst van verdwijnen probeert hij uit te vinden wat stilte voor hem persoonlijk en voor andere kunstenaars, zoals componist John Cage of schilder Mark Rothko, betekent.
Een rijk thema. Stilte heeft immers een breed spectrum. Er kan creativiteit uit opbloeien maar er huist ook een wereld van angsten en eenzaamheid in, stilte die je naar de strot kan vliegen. Actrice Jacobien Elffers is Woltjers medereiziger op deze trip waar we in een bovenzaaltje van het Scheltema-complex getuige van zijn. Het publiek zit in een halve cirkel op blokken piepschuim rond het speelvlak waar, naast een chinese gong, een spinet en een workstation, een vrieskist nog wel het meest opvallende element is (toneelbeeld John van Oostrum).
Als iets de kunst van verdwijnen beheerst is het wel ijs, moet Woltjer bedacht hebben. En dus haalt hij kleine in ijs gevatte hanglampjes uit de vrieskist, die na te zijn aangesloten de voorstelling (of presentatie eigenlijk) opluisteren met hun stemmig gedrup in een emmer. Mooi element dat niet te regisseren valt, zoals ook een groot ijsblok onder een warme lamp onverwacht een klaterende straal smeltwater produceert.
Verder is Stilte en de kunst van verdwijnen een strak uitgevoerde presentatie die vanwege het aanvangstijdstip van een opera een verdieping lager binnen het uur werd voltooid, maar geen moment afgeraffeld werd of gehaast overkwam. Dramatisch is het niet erg spannend, maar Woltjer heeft wel een goede hand gehad in de selectie van teksten van anderen en hij schreef er zelf ook een aantal waarin het buiten jezelf treden een terugkerend element is. In het gewone leven (‘I am this one, walking beside me whom I do not see; Wie ben ik? Als geen steen mijn roepen hoort’) of de wereld van de kunst (‘My self was fading, I entered a world all painted Yves-Klein-blue’), wat zweverig en filosofisch hier en daar, maar sterk gebracht door de heldere zangstem van Jacobien Elffers, gedragen door het blij vlagen hypnotiserende trombonespel van Woltjer en zijn loopstation.
Oorverdovend spel soms ook, maar ja, om de stilte te kunnen vangen moet je er wel wat decibellen tegenover stellen. Uiteindelijk sterven alle klanken weg en blijft er alleen het peilloze blauw van Yves Klein over in drie vazen op het podium. And the rest is silence. Volgens het programmaboekje is Stilte en de kunst van verdwijnen gemaakt in de aanloop naar de nieuwe festivalvoorstelling van de Veenfabriek Atlantis die in mei op Festival Karavaan in première moet gaan, maar dit Sleutelwerk kan ook best op eigen benen staan.
Foto: Jaap Metzlar