Als een filosofische reis met in de hoofdrol de stem van een straatraamprostituée, zo wordt de productie Sirene aangekondigd. Geluiden van de in het donker gezeten percussionist klinken. Gekraak, gesnerp, intrigerende losse klanken. Daar komt ze op, in het wit lang. Ze kijkt de zaal in, beweegt haar lijf, haar lippen, maakt geluidjes, slaakt een kreet, zet een pruilmondje op, kijkt het publiek aan. En begint. Traag. Een sirene die van haar veilige rots klanten probeert te lokken. Ze wil bekoren, maar krijgt ons niet verleid.

Bart Meuleman is de theatermaker uit de artiestenstal van Toneelhuis die eerder ingetogen, kleinschalig, puur poëtisch te werk gaat. Hij bewerkte Half elf zomeravond van Marguérite Duras, De verwondering van Hugo Claus en het mysterieuze De man in de mist van Maurice Gilliams al voor het toneel en dat waren sfeervolle vertellingen.

Met zijn eigen tekst lukt het deze keer echter niet. In een vroeger gelijksoortig werk The bult and the beautiful (dat ook samen met Sirene in een tekstuitgave is gebundeld) waren twee mensen aan het woord. Zij voerden een dialoog via de telefoon en zagen elkaar niet. Tot een treffen kwam het niet. In Sirene is slechts één iemand aan het woord, en dat is een raamhoertje dat praat tegen een denkbeeldige toekomstige klant. Ze wil hem binnenlokken. Ze draagt een lange witte jurk, daaronder zie je iets van een hooggesloten badpak. Weinig wervend.

Ze stelt vragen, metafysische vragen over de redenen, psychoanalytische vragen over beweegredenen voor dit bezoek. Ze suggereert antwoorden. Die zijn soms poëtisch, origineel verwoord, maar vaak cliché en hol. Ze praat aarzelend, heel gestaag. Ze begint een zin, herhaalt die, vult een beetje aan, herhaalt de nieuwe zin in zijn geheel, voegt er weer een woord aan toe. Zinnen, alinea’s met gedachten, met beschrijvingen van feiten of van te verwachten feiten volgen elkaar langzaam op. Als een litanie. Maar de beoogde bezwering en roes ontbreken.

Dat komt ook door de manier van zeggen en spelen. De actrice Fien Maris spreekt haar monoloog traag en monotoon uit. Woord voor woord. Af en toe versnelt ze of slaakt ze een gilletje, maar daarbij blijft het. Ze bespeelt een te beperkt register. Ook haar bewegingen kennen weinig variaties en zijn zoals de woorden herhalingen van zichzelf. Wat zwiepjes met de armen, wat oosterse dansjes van de vingers, wat draaien van de handen. Sierlijk, dat wel. Maar erotisch? Nee, dat niet. Af en toe tuit ze haar lippen, legt ze twee vingers op haar mondje, buigt ze voorover als ze over penetratie spreekt. Wellicht verleidelijk bedoeld. Maar het lukt niet.

Wat wel boeit zijn de klanken van de geluidsmaker. Mattijs Vanderleen zit in het donker achter zijn trommels en andere percussie-objecten. Een korte roffel, een belletje, een dof gebrom, heel af en toe een wat hardere slag, een schelletje, een plof. Die klanken gaan als het ware in dialoog met de soundscape van Senjan Jansen. Straatgeluidjes dolbyen over de zaal, diepe zuchten rollen over de hoofden van het publiek. Minimalistische klanken, intrigerende geluiden. Het personage doet er echter niets mee. Jammer. Het hoertje heeft de klant niet kunnen verleiden. Je blijft, zoals ze dat in Vlaanderen zeggen, op je honger.

Foto: Kurt Van der Elst