Repetitieve muziek en Indiase dans, het lijkt een voor de hand liggende combinatie. Bij het werk van Simeon ten Holt valt vaak het woord trance, en dan is de link met spiritualiteit en religie snel gelegd. De Indiase dans waar Kalpana Raghuraman van uitgaat is de tempeldans Bharatanatyam. Matangi is een Indiase godin, dus het strijkkwartet dat zij haar naam leende past daar prima bij. De vraag is: wat doen die twee kunstvormen met elkaar?

De composities van Simeon ten Holt laten veel meer ruimte dan gebruikelijk gecomponeerd werk. Een stuk kan een uur duren, maar ook twee uur, of twintig minuten. Het kan uitgevoerd worden op een vleugel, of twee of vier, op een harp of door een strijkkwartet. Zo’n werk heet dan nog steeds Canto Ostinato of Lemniscaat, bijvoorbeeld.

Die twee composities zijn nu bewerkt voor strijkkwartet; vlak voor zijn dood in 2012 moedigde Ten Holt dat aan. Het Matangi Quartet wilde Canto Ostinato graag spelen, dus dat kwam goed uit. Het Haagse ensemble wachtte alleen nog even op de goede gelegenheid, en die kwam toen het kwartet gekoppeld werd aan choreografe Kalpana Raghuraman.

Matangi geeft een boeiende versie van (een deel van) Canto Ostinato, de wereldhit van Ten Holt. In het arrangement van Marijn van Prooijen maken ze mooie afwisselingen tussen stevig zagende streken en subtiel pizzicato. Af en toe onderbreken ze de lijn, om de dansers even alleen de ruimte te geven. Er is zelfs een Indiaas intermezzo ingebouwd, met cellist Arno van der Vuurst in de hoofdrol.

Anuradha Pancham, Indu Panday en de choreografe zelf beginnen met uitvergrote poses en gezichtsuitdrukkingen: verbaasd, bedeesd, flirterig, walgend. Ze lijken een statement te willen geven over de wereld van nu, die onecht gedrag aanmoedigt en mensen (vrouwen?) ertoe aanzet om zich altijd bewust te zijn van hoe ze overkomen. De dans daarna is weer sterk geënt op Indiase dansvormen, met stampende voeten op het ritme van de muziek en elegante handen. Het stuk duurt ruim een half uur en laat weinig ontwikkeling zien. Aan het einde komen de grimassen weer terug, maar welk idee daar nu precies achter ligt? En waarom is juist die muziek gekozen om iets over imago te zeggen?

In Lemniscaat dansen vijf dansers (Rosanna Boom-ter Steege, Usha Kanagasabai, Lars de Vos, Bilal Bachir en Goda Žukauskaitė) juist met zo weinig mogelijk gezichtsuitdrukking. In een cirkel lopen ze als robots achter elkaar aan, met stijf uitstekende of juist hoekige armen, knikkende polsen, opgetrokken schouders, en zich eindeloos herhalende pasjes en gebaren, in net iets andere volgordes.

Soms ontsnapt er een danser uit de tredmolen. Die leeft zich dan uit in lyrische curves die binnen de groep ondenkbaar waren, maar voegt zich na een tijdje weer in de doordraaiende cirkel. Ook de instrumentalisten maken zich soms een tijdje los van het uitgestippelde pad, maar keren daar steeds weer op terug. Na een tijdje hijgen de dansers een voor een uit. Dan doen ze weer mee, maar uiteindelijk maken ze zich los van de muziek en eindigen ze frontaal naar de zaal, terwijl het kwartet nog even doorspeelt.

Waar het verband tussen dans en muziek in Canto Ostinato te onduidelijk is, is het in Lemniscaat juist erg expliciet. Minimal music en robots, het ligt nogal voor de hand. Denk maar aan Kraftwerk. De dansstukken lijken nogal lang doordat er dramaturgisch niet zoveel gebeurt, maar gelukkig is er ook de live muziek nog. Toch biedt de voorstelling wel degelijk uitzicht op een interessante samenwerking. Het lijkt erop dat Simeon uiteindelijk wil zeggen dat je je kunt onttrekken aan maatschappelijke druk, maar dat je dan wel het lef moet hebben om je nek uit te steken.

Foto: Saris & den Engelsman