Odes aan iconen, daar kennen we de formule inmiddels van. Ieder seizoen brengt een nieuwe biopic of jukeboxmusical waarin we het getroebleerde leven van een artiest volgen en wachten op de onvermijdelijke power ballad. Regisseur Rajiv Baghanwali zet dat genre op zijn kop door niet de ster, maar de luisteraar centraal te stellen. (meer…)
Mezzosopraan Ekaterina Levental kan werkelijk alles zingen en prachtig ook. Zij speelt en zingt in vele grote en kleinere operavoorstellingen. Toch noemt zij zichzelf nu liever ‘performer’ dan zangeres of harpiste. In haar nieuwste solovoorstelling Schoppenvrouw vertelt zij, speelt zij, is zij zichzelf, haar eigen oma en nog vier sterk verschillende vrouwen, een prestatie van formaat.
Zelf is zij is geboren in Tasjkent (Oezbekistan, voormalige Sovjet-Unie) en kwam als jonge vluchteling naar Nederland. Daarover maakte zij samen met regisseur Chris Koolmees al twee autobiografische solovoorstellingen De weg en De grens. Schoppenvrouw is de derde in deze reeks.
Zij haalt herinneringen op aan haar grootmoeder Dora, een sterke joodse vrouw die haar gezin tijdens de Tweede Wereldoorlog van de vervolging wist te redden door met ze van Oekraïne naar Tasjkent te vluchten. Als klein meisje was Levental bang voor haar, want zij was ook een onmogelijk mens, die haar schoonzoon met een mes achterna zat, omdat zij dacht dat die een zilveren munt had gestolen (in feite had de kleine Levental die weggepakt, maar zij had absoluut het lef niet dat op te biechten). Oma stierf, stokoud, eenzaam in een bejaardentehuis in Israël en Levental vergelijkt haar met andere vrouwen van haar generatie, elk ook helden op hun eigen manier, die eenzaam zijn gestorven.
Met kleine middelen, meestal alleen een pruik, weet zij haar transformatie in al deze vrouwen waar te maken. Als Anne Frank is zij ingehouden, bescheiden, pril, zij blijft moed houden en zingt ‘Somewhere Over The Rainbow’ uit 1938 met een wanhopig vertrouwen in de toekomst. Van Marilyn Monroe zingt zij, heel verleidelijk, zij het minder verrassend, haar bekende song ‘I Wanna Be Loved By You’, maar zij vertelt ook hoe Marilyn niet wilde begrijpen wat het woord ‘sekssymbool’ betekende en hoe zij eenzaam is gestorven.
Bewondering heeft zij voor zangeres Maria Callas, die zich als klein, dik meisje wist op te werken tot de grote operaster. Zij zingt overtuigend haar beroemdste aria ‘Casta Diva’ van Bellini, maar ook Callas is op het laatst wanhopig alleen. Bijna schokkend is het dan om Ulrike Meinhof te zien, de terroriste ziet er tegelijk afstootwekkend en aantrekkelijk uit, met een nylonkous als masker, een groteske papieren sluier en een vrolijk operettelied van Johann Strauss jr. Ten slotte is zij weer haar ongenaakbare grootmoeder, zij zingt een Jiddisj wiegenliedje en nog een heel toepasselijke aria van Callas: ‘La Mamma Morta’ van Umberto Giordano.
De samenhang tussen dat alles is misschien wat losjes, maar Levental weet juist de tegenstellingen aan te zetten en betrekt daar ook af en toe het publiek bij. Een decor is in het geheel niet nodig, ze wordt summier, maar effectief gekleed door Amber Willemztijn; met een enorm groot doorzichtig kleed doen ze wonderen. De muziek staat op de band, maar dat is nu eens in het geheel niet storend: Philippe Thurlot speelt als begeleiding van de liedjes en de aria’s eigen arrangementen op de accordeon en een strijktrio speelt delen uit het indrukwekkende ‘Let There be Night’ van de Russische componist Alexander Raskatov (van A Dog’s Heart).
Dit is een unieke, bijzondere voorstelling. Maar misschien zou het verhaal iets duidelijker kunnen worden verteld, met iets meer samenhang en af en toe wat meer tijd voor ontroering.
Foto: Chris Koolmees