Dit is zoiets wat ze een hit noemen. De kaarten zijn kennelijk niet aan te slepen, hoorden we op de radio, en in de rij voor de boerenschuur die voor de gelegenheid is omgetoverd tot Schiettent Rosa (met Rosa’s naam in lichtgevende letters op de gevel) proberen mensen al een half uur van tevoren zo dicht mogelijk bij de deur te komen. We staan bil aan bil.

Loes Luca is in da house. Het gonst en het broeit. Met rode pruik, gebruind decolleté en tattoo-arm staat La Luca voor de gordijnen van haar schietsalon het publiek welkom te heten. ‘Geen foto’s, geen foto’s.’ Zoals altijd is het heerlijk om naar haar te kijken, wat ze ook doet, ook nu weer. Naast haar staat John Buijsman, ook een publiekstrekker, misschien voor een ander deel van het publiek. Hij heeft een rijk verleden aan eigenzinnige, vaak jazzy muziektheatervoorstellingen. Voor het eerst staan de onvolprezen Parade-koningin (denk Nénette et les Zézettes, dit is haar Oerol-debuut) en de rauwe muziektheaterman samen in een productie. Van niet de minsten: Wittenbols schreef, Ligthert regisseerde (zij bundelden al vaker de krachten met Buijsman). Luca is Rosa, Buijsman is Adam. Ze worden muzikaal begeleid door Keimpe de Jong. Hun dochter Rosalie wordt gespeeld door Barbara Sloesen, Michel Sluysmans is de Slavische aanbidder Aras met wie zij op het punt staat te trouwen.

Laat het feest maar losgaan. De schuur verkeert in hoge mate van opwinding. Er zijn mensen die kennelijk nog nooit naar het theater zijn geweest, zoals de twee stellen precies achter mij die tijdens de voorstelling het ene blik bier na het andere uit hun tas trekken en leegdrinken. Daarbij praten ze hardop, alsof we bij een popconcert staan – en ze schamen zich daar niet voor. Maar op deze plek voel ik daar eerder verwondering dan ergernis over.

In deze lucht van boerenschuur en gerstenat betreden we Schiettent Rosa. Of eigenlijk is het een schietsalon, benadrukt Adam. Maar Rosa zegt dat iedereen het over een schiettent heeft. Wat iedereen dan fout heeft, volgens Adam.

Er is een vrolijke chemie tussen Luca en Buijsman. Zij probeert krampachtig de familienaam hoog te houden. Generaties Rosa’s gingen haar voor, met allerhande kermissuccessen. Dat zij en haar man nu een schiettent runnen (pardon, een schietsalon) in plaats van de eerder geëxploiteerde succestenten (een rariteitenkabinet, een waarzegster, een filmtheater met ’s avonds erotische babi-pangang-gangbang), is Adams schuld. Hij heeft op een dag de hele suikerspinnenkraam van hun puberdochter Rosalie, een beauty, in de hens laten vliegen omdat hij te zuinig was om goeie spullen te kopen. Rosalie gaat sindsdien met een verminkt gezicht door het leven, Adam met een schuldgevoel. De tent konden ze opdoeken, alleen de gevel was blijven staan. Daar zit nu een schiettent achter, waar beren en ballen te winnen zijn. Maar achter hun rug worden ze uitgelachen, weet Rosa, om die schiettent. En nu gaat hun dochter ook nog trouwen met een buitenlander. Is dat de geschikte kandidaat wel?

Niet zozeer in dit verhaal schuilt de lol van deze voorstelling (het is een festivalverhaal), maar eerder in het taaltje dat Wittenbols de spelers meegaf om de buitenlander toe te spreken. Een mengeling van Engels, Duits, Frans en Nederlands dat alle spelers vloeiend spreken en voor de toeschouwer nog verstaanbaar ook, zij het soms met wat vertraging, waardoor de lach vaak achterblijft bij de dialogen, wat dan weer een extra grappig effect geeft.

Call mij Vati,’ of iets van die strekking vraagt Adam de jongen op hun vrijgezellenavond, waarop de jongen (verkleed als Oostenrijkse deerne) en Vati (in een knuffelbeestenpak) het op een drinken zetten. De jongen noemt Rosa dan ook maar meteen Mutti, wat haar helemaal niet zint (niets zint haar wat haar man zint, ze zijn als water en vuur sinds het ongeluk). En als ze dan eens een serieus gesprek aanknoopt met de jongen blijkt ook nog dat hij helemaal niet zulke liefdevolle plannen lijkt te hebben met hun dochter. Op de valreep bedenkt ze een hilarische list om de bruiloft tegen te houden. Intussen laat Keimpe de Jong van zich horen op zijn rondrijdend karretje vol speakers en muziekinstrumenten.

Er wordt gelachen, gefluisterd, gedronken dus, maar ook met billen geknepen, want vriendelijk voor het zitvlak zijn deze houten planken niet, vooral niet als de ruimte ontbreekt om soms een beetje heen en weer te schuiven. Op de bank voor me zitten drie oudere mensen in rode fleece de voorstelling lang opzichtig te snuffen (het klinkt ongeveer hetzelfde als het openen van een blik bier). Tijdens het applaus staan ze weliswaar op, maar kijken ze ons aan, de mensen achter hen, in plaats van zich een beetje respectvol tot de spelers te richten. ‘Ik vond het helemaal niks, vond jij ’t wat?’ vraagt een van de vrouwen me recht voor zijn raap, duidelijk prat op haar verfijnde neus voor Kunst. ‘Ik vond het verhaal een beetje mager, het samenspel geweldig en dat taaltje fan-tas-tisch,’ zeg ik blij. De vrouw snuft nog een keer, hoofdschuddend. Terwijl ik mijn tas onder de bank uit graai, schop ik per ongeluk drie blikken bier van de tribune. Een festivalhit zonder pretenties. Hè, ook wel eens fijn.

Foto: Beer Buijsman