Kwelgeesten zitten in je hoofd, die kun je niet zien. Ze komen uit de middeleeuwse folklore en heten ook wel kobold, aardmannetje, gnoom of demon. De van oorsprong Franse danseres Manon Parent, die nu leeft en werkt in Berlijn, verbeeldt met haar solo Scarbo deze kwelgeesten. In het kader van het festival Julidans is haar opvoering te zien in de grote zaal van Theater Bellevue.

Ze zaal is geheel ontdaan van alle zwarte gordijnen die er altijd hangen. We zien de zwarte achter- en zijwanden. Parent betrekt de wanden nadrukkelijk in haar uitvoering: ze doet pogingen ertegenop te klauteren, ze slaat er met haar vuisten tegen, ze botst erop, ze roffelt met haar handen over de ribbels van de achterwand. Een enkele keer, na een prachtige vloeiende dansbeweging, gaat ze plots in paniek op de grond voor de wand zitten. Als in uitgeputte wanhoop. Alsof de ruimte een gevangeniscel is waaruit ze niet kan ontsnappen, of anders gezegd: de ruimte verbeeldt haar hoofd waarin de scarbo’s  rondwaren.

Voorkennis van het begrip scarbo is wel gewenst om haar solo te doorgronden, temeer omdat het pianostuk Gaspard de la nuit (1908) van Ravel live wordt gespeeld door de Italiaanse pianist Gabriele Carcano. Ravel vond inspiratie voor zijn compositie in het symbolistische dichtwerk van de Franse poëet Aloysius Bertrand, met de gelijknamige titel. En Ravel had een reden dit gedicht als uitgangspunt voor zijn compositie te neme: hijzelf had last van deze kwelgeesten die volgens hem leven tussen ‘mezelf en de maan’.

Ravels muziek is ongekend mooie muziek om op te dansen; ook klinkt er een lied van Debussy, door Parent gezongen. De Griek Ioannis Mandafounis, nu als artistiek directeur verbonden aan Dresden Frankfurt Dance Company, zorgt voor een spannende, vitale, afwisselende en vooral sprekende choreografie. Parent komt op, kijkt de bezoekers indringend aan en nodigt een van hen uit achter de piano plaats te nemen; dat blijkt de pianist. Dat is een mooie geste, alsof ze ons in deze persoon allemaal een gastvrij welkom biedt. Ze draagt een korte glitterrok en een zwart truitje. In wondermooi samenspel met de muziek van Ravel geeft ze in haar dans vorm aan energie en uitputting, souplesse en verstokte beweging, brille en angst.

Ze opent haar solo met snelle, vloeiende passen, gewichtloos bijna, razendsnel bewegend op de arpeggio’s van Ravel. Ze zoekt telkens weer de wanden van de theaterzaal op, neemt de gehele ruimte in beslag. Dan vertraagt ze haar passen, gaat op de grond zitten en ook dan kronkelend en al bochten wringend lijkt het of ze aan iets wil ontsnappen: boze geesten? Demonen? De scarbo’s? Het is spannend om te zien hoe zij snelheid en gratie afwisselt met hoekigheid. Het is bijna of ze als danseres zich tot verschillende gedaanten en verschillende verschijningsvormen transformeert. Nu eens met klassieke balletpassen, dan roept ze herinneringen op aan het werk van Pina Bausch en William Forsythe. Dat laatste is niet verwonderlijk: choreograaf Mandafounis danste bij Forsythe.

De link met Bausch uit zich in een indringende scène waarin ze alle plastic klapstoelen van de eerste rij wegsmijt, ze stuiteren over de speelvloer, sommige gaan kapot en breken in stukken uiteen. Destructie ontmoet schoonheid. En ook danstraditie, namelijk Café Müller (1978) van Bausch. Ook rolt ze de zwarte vloerbedekking op, schots en scheef, zodat er een soort golvingen ontstaan.

Parents dans is een synthese tussen persoonlijke intensiteit en virtuositeit. Ergens halverwege neemt ze plaats op een van die stoelen, met een handtas waarin onder meer een witte handdoek zit. Dan komt haar explosieve dans tot rust, maar het is een ogenschijnlijke rust: meteen lijkt het of de kwelduiveltjes haar weer op de hielen zitten. Een van de mooie gebaren die ze maakt is om liefdevol de vloeiende vorm van de vleugelpiano te strelen, waarmee ze het muziekinstrument waarop Carcano de volmaakte dansmuziek van Ravel ten gehore brengt telkens weer in haar expressieve en tegelijk intieme, krachtige en persoonlijke dans wil betrekken.

Foto: Jean-Baptiste Bucau