In Run Quiet zoomt de sociaal bewogen, jonge choreograaf Dalton Jansen in op de problematiek rondom huiselijk geweld. Wat begint met speels aantrekken en afstoten ontspoort tot een drama van herhalingen. In een intieme setting wordt het publiek meegezogen. Illustratie loert als duetten schijngevechten worden, estheet Jansen wurmt zich door dat gevaar heen samen met zijn virtuoze dansers.

In de ruimte staat er een groot vierkant opgesteld van stoelen. Geheel volgens de instructie zetten we onze schoenen achter onze stoelen, die een grote lap grijs hoogharig tapijt afbakenen. Boven de setting hangt een levensgrote aureool met enkele lampen; een ingenieus ontwerp van Jasper Nijholt. Als het publiek eenmaal is geïnstalleerd, verschijnen uit het niets vier dansers. In koppels bewegen ze zich, gericht op elkaar. Toenaderingen, omhelzingen, val- en vangbewegingen wisselen elkaar af. Soms speels, soms geladen, soms unisono, soms niet. Een schokkende beweging, die de koppels uiteendrijft en bij elkaar brengt, lijkt de rode draad te vormen in het bewegingsmateriaal.

Harde black-outs bepalen het ritme van dit werk. In die donkerslagen laat Jansen zijn dansers (in alledaags tenue) op- en afkomen vanuit de publiekssetting. Kwartetten maken plaats voor duetten en een enkele solo. Wie de hoofdpersonen zijn in dit verhaal wordt duidelijk als het stuk inzoomt op ‘de dader’ in een vrij anekdotische scène, die terugblikt op zijn jeugd. Giovanni Pisas is aanvankelijk de meest ‘weifelende’ danser van de vier en op een bepaalde manier blijft hij dat. Het is functioneel. ‘Slachtoffer’ Evelien Jansen (wat een prestatie) is minstens even groot en oogt krachtig, het fysieke gevecht in de arena is dan ook niet meteen gespeeld.

In een choreografie vol acrobatische hoogstandjes verweeft Jansen herkenbaar gevechtsmateriaal zoals stompen, klappen en wurgingen. Op het randje van illustratie is het, maar omdat het ingebed is in ander vormelijk bewegingsmateriaal kan het net. Na de eerste harde klap om de grond is de situatie echter helder en het verhaal eigenlijk al verteld, alles wat volgt is een herhaling. Een slopende herhaling dat wel, we zijn getuigen van de uitputtingsslag. Tegenover de hoofdrolspelers zet Jansen een tweede koppel. Binnen dit tweespan zijn de rollen minder duidelijk. Zij (Wennah Wilkers) lijkt hem (Jefta Tanate) te manipuleren, eerst op slachtofferende wijze, daarna dominerend. Later in het stuk volgen korte fragmenten waarin de vrouwen elkaar opzoeken en de een de ander probeert overeind te houden. Ook de mannen hebben ‘onderonsje’. Ze leiden echter tot niets.

Jansen is een estheet en weet sterke dansers aan zich te binden, hun kwaliteiten en vormgeving tillen het stuk op. Geen tekst dit keer, zoals in Jansens vorig werk Birds. De aureool verlicht de set bijgestaan door enkele lampen. Soms is dat licht helder, op andere momenten ronduit grauw, het is een verschil van dag en nacht. De fantastische muziekcompositie van Tom van Wee mengt melancholieke elektronische klanken met subtiele ritmische geluiden en weeft het fragmentarische bewegingswerk behendig aan elkaar.

Verlatingsangst versus bezittingsdrang; op de meest subtielste momenten van Run Quiet zien we hoe machteloos ook de vaak onderbelichte dader is in dit soort situaties. Jansen plaatst zijn publiek dicht op de dansers, zo krijgt het de getuigenrol toebedeeld. Het is een strategie. ‘We mogen er onze ogen niet voor sluiten’, lijkt hij te willen zeggen. Net als Floor Houwink ten Cate eerder dit seizoen agendeert hij deze complexe en verborgen problematiek. Met een stevig nagesprek en experts! Want ook dat onderdeel tekent de werkwijze van Dalton Jansen, die zoals hij uitlegt een brug wil leggen tussen zorg en kunst.

Foto: Amanda Harput