De twee delen van Górecki’s Concert voor klavecimbel en strijkers – het ene opzwepend en lyrisch, het andere ronduit dreunend, met een eindeloos uitgesteld einde – domineren het nieuwe werk van choreograaf Jan Martens, dat na staande ovaties in Avignon, afgelopen weekend in ITA de Nederlandse première beleefde. (meer…)
Jan Martens is geen artist’s artist – het is de choreograaf van de liefhebber, niet van de specialist. Het is de man die met een eclectisch dansvocabularium menselijke begrippen weet te verbeelden zoals vergankelijke tederheid (How to treat your lifetime companion, 2011), solidaire veerkracht (The dog days are over, 2014), onzekere ontmoeting (The common people, 2016) en in dit geval: de versnippering van aandacht in een hectische netwerksamenleving. Het is als liefhebber dat ik voorzichtig woorden zoek voor het feit dat ik niet voel wat Rule of three me wil doen voelen.
Dat Rule of three de structuur aanneemt van een concert is duidelijk – de setlist wordt bij aanvang op de achterwand geprojecteerd en dat het eerste nummer ‘Hits’ heet had een waarschuwing moeten zijn – quod non. Het moment dat drummer NAH na een lange, inleidende stilte het duister doorbreekt met een mokerslag op de snare bezorgt de zaal bijna collectief een hartaanval. Tijdens dit explosieve openingsnummer worden licht en geluid gekoppeld zodat het geluidssalvo meteen ook een verblindend spervuur van koud-witte lichtflitsen aanstuurt – de nachtclubsfeer is gezet.
De Amerikaanse NAH is niet alleen drummer maar ook electronicamuzikant en combineert live drums met noisy punksamples. Het choreografische materiaal dat Martens ontwikkelde voor dansers Steven Michel, Julien Josse en Courtney Robertson is ingeplugd op die onrustige vibes, met een onrustige wissel van ritme, sfeer, ‘kleur’ en stijl per nummer. Nu eens militaristisch hard, dan weer loungy en sensueel – het ene nummer volgt op het andere, zonder duidelijk verband.
In de verhouding tussen de dansers – gekleed in de basiskleuren rood, geel, blauw – ontwikkelt zich gaandeweg wel een lijn die je grofweg zou kunnen omschrijven als de evolutie van afstand naar nabijheid, tegenover elkaar en tegenover het publiek. De dansers starten met het mechanisch performen van repetitieve bewegingen, terwijl ze zich op de hoeken van een imaginaire gelijkzijdige driehoek bevinden. De gestes muteren, vloeien in elkaar over, ze geven ze aan elkaar door terwijl tegelijkertijd hun positie in de ruimte verschuift, waardoor ze aanvankelijk op gelijke afstand van elkaar blijven. De uitdrukkingsloze, vervreemde manier van bewegen en kijken (maar ook het opzichtige kleurenpalet in de belichting) doet in een flits denken aan de weirde creaturen uit David Lynch-films, zeker in de scène waarin Robertson het publiek onder een catwalk van licht tracht te verleiden als een hoertje from hell, terwijl achter haar rug de heren toenadering zoeken.
Want gaandeweg wordt er toenadering gezocht. De ontbolstering van performers tot mensen is de enige ‘lange’ lijn die Rule of three trekt, over de fragmentarische versnippering van scènes, dansfrases, samples en tekstflarden heen. Een fragment uit de ultrakorte verhalen van Lydia Davis (Can’t and Won’t, 2014) dat als ‘writing’ het voorlaatste nummer vormt gaat over die onoplosbaarheid, die stelt dat je niet kan performen en zijn tegelijkertijd, dat schrijven niet leven is, dat kunst dat leven zelfs dreigt te vervangen.
Het slotnummer ‘unwriting’ probeert net dat te verhelpen en de sprong te maken naar het ‘echte’ leven, waar de performers elkaar zoeken met het meest basale dat ze hebben: hun lichaam. Op dat moment heeft NAH zijn drumsticks er bij neergegooid en is hij het toneel afgebeend. De dansers kleden zich uit, en plots verschijnt daar het eerste, prille werk van Martens: de aarzelende lichamen die in 2011 op Theater Aan Zee een groot publiek ontroerden. In contrast met de precisie van de openingsnummers gebeuren de aanrakingen nu stuntelig: één vormt telkens een sokkeltje waarrond de andere twee zich heenslingeren. De uitputtingsslag en het krachtsvertoon hebben plaats gemaakt voor geënsceneerde intimiteit – zij het nog steeds met de neutrale gezichten van wetenschappers.
En ook ik ben terug, ik heb plots weer zin om te kijken, daar waar ik al even was afgehaakt. Dat heeft te maken met het opzichtige vormopzet van het eerste deel. De rave van de muziek, de banaliteit van de choreografische herhaling, het extatische lichtplan, het is allemaal zo expliciet opgezet om mij mee te nemen, maar dan in een vorm die niet geladen is met een autonome betekenis, omdat ze een valstrik is die zich pas op het einde ontvouwt: ik moet eerst kijken naar de anti-mededeling over een contactgestoorde maatschappij om daarna de mededeling rond aandacht en concentratie te begrijpen.
Het maakt van het hele eerste deel een vorm die met een grote Monty Python-wijsvinger op zichzelf wijst, daar waar zoveel vorige voorstellingen erin slaagden mij elke vormreflectie te doen vergeten en me mee te nemen. Het lijkt wat gek om een voorstelling die zo energetisch is als Rule of three een gebrek daaraan toe te schrijven, maar: ik geloofde het niet. Om de waarheid te zeggen: ik verveelde me.
Dat is jammer, omdat Rule of three juist het omgekeerde beoogt van die afstandelijke vormelijkheid, namelijk een reële ervaring, een zintuiglijke vervoering, los van een cerebrale analyse zoals deze er eentje poogt te zijn. Dat die vervoering me niet is te beurt gevallen is dan wellicht my loss.
Foto: Phile Deprez
Dag Evelyne,
Dank voor je helder geformuleerde gedachten.
Ik volg je in heel veel dingen, maar ik ga graag op iets in:
ik denk dat je vanuit de foute veronderstelling vertrekt dat RULE OF THREE je iets specifiek wil laten voelen, dat het een zintuiglijke vervoering beoogt die cerebrale analyses uit de weg zou gaan.
Met die twee-deling ‘zintuiglijke vervoering’ versus ‘cerebrale analyse’ ga ik niet akkoord.
Ik wil het allebei.
Tegelijkertijd.
In dezelfde zaal.
En vele variaties erop.
Dat de ene toeschouwer zich volledig laat meeslepen en opzwepen.
En dat de ander de gewilde opzichtigheid van vorm aanvoelt, een parallel ziet met de informatie- en communicatiestroom van vandaag de dag die door je woorden ‘opzichtig’ en ‘vorm’ in mijn opziens kernachtig samengevat worden.
En dat die erover gaat reflecteren, een cerebrale analyse maakt zo je wil.
En dat de aanwezigheid van die verschillende visies (en alle tussenliggende variaties van die visies!) in eenzelfde zaal de dingen nog wat op scherper zet.
Ik verlang niks van de toeschouwer, ik wil ze niet duwen in één ervaring. In elk werk tracht ik ‘hooks’ aan te reiken die het mogelijk maken voor de toeschouwer om voor zichzelf een diepgaande ervaring te creëren, of die nu esthetisch, emotioneel en/of reflectief is.
Dat is een mooie drie-eenheid me dunkt.
Dat was het belangrijkste.
Al valt er ook veel te zeggen over die andere tweedeling: ‘artist’s artist’ en ‘artist voor liefhebbers’.
Ik had zo graag willen zeggen dat dit zo anno 2008 was.
Maar blijkbaar niet.
Nog wat muurtjes te slopen.
We werken eraan.
Met warme groeten,
Jan
Ik heb me eerst laten vervoeren en pas na de voorstelling gereflecteerd. Dat heb ik niet zo gepland maar het kwam vanzelf. Dus wél meegenomen blijkbaar. Ach, je kunt niet voor iederéén goed doen. En dat moet je ook niet willen, I guess.
Prettige van heldere en eerlijke recensie en de reactie van de maker is dat deze aanzet voor dialoog extra uitnodiging is om te gaan kijken. Ik ben er morgen, met acht internationale Arts, Culture and Media studenten uit Groningen, en benieuwd wat we gaan zien.
Grappig. Ervaarde net het omgekeerde van Evelyne: ik “was helemaal mee” “zat er helemaal in” tot aan het einde. Het samenkomen. Het samen kwetsbaar mens zijn. Ik begreep het echt wel. En het hoefde dus niet zo herhaald. Een (pak nog 2 (:)) van de finale “tableaux vivants” volstond(en) wel. Nu was je me de laatste 10′ kwijt. Niet erg. De voorgaande 65′ waren geweldig! Dank. Frank Demeulemeester.