Stilte en de kunst van verdwijnen is een ‘sleutelwerk’, een aflevering in de serie experimenten die de makers van De Veenfabriek uit ‘sleutelstad’ Leiden zich gunnen om onderzoek te doen, in te zoomen op een thema of subthema en nieuwe samenwerkingsverbanden uit te testen. (meer…)
Leg een lat op een roltrap en die roltrap verandert in een slaginstrument. Tjáak, tják, tják klinkt het telkens. Zaag een elektrische gitaar open en het hout begint te zingen. Een vork kan fungeren als de naald op een houten grammofoonplaat van een ouderwetse pick-up: er klinkt geen muziek, maar wel een indringend en sonoor gekras.
Tijdens het Pop Arts Festival in Ostade A’dam brengt Wannes Deneer een uur durende geluids- en beeldcompositie die Ruis heet. Op het podium staat een keur aan nutteloze en vaak onherkenbare toestellen die geluiden produceren: krassend, piepend, ruisend, zoemend, trillend en schurend staan ze daar te staan en te draaien, vaak schitterend van vorm als in een museum van voorbije, vergeten voorwerpen. Een lichttechnicus zoomt af en toe in met een spotlight op een van de instrumenten, bijvoorbeeld een prachtige ouderwetse hoorn. Op een groot scherm tegen de achterwand zien we Deneer zelf die in de weer is geluid te verzamelen of te maken, bijvoorbeeld door pijltjes met een gewicht eraan tegen een stalen schietschijf te gooien. Deneer (1977) is verbonden aan het Vlaamse geluidstheatergezelschap Tuning People. Hij studeerde productontwikkeling aan de Hogeschool Antwerpen.
Deneer staat terzijde van het podium en stuurt zijn helse machinerie aan met een laptop. Een beetje weggeborgen in het halfduister zit celliste Seraphine Stragier, dat is jammer. Haar aandeel is gering en ook dat is jammer. Want als ze eenmaal haar cello laat klinken is het fascinerend en spannend wat ze doet. Ze treedt op in hedendaagse muziekconcerten met een reeks die Labo heet. Een indrukwekkend hoogtepunt daarin is Black Rock Unfolding uit 2011. Eerlijk gezegd kunnen de verrukkelijke maar niet hoogvliegende geluidsrommelinstrumenten van Deneer niet aan de muzikale kwaliteit van deze Labo-composities tippen.
De uitvoering brengt andere geluidskunstenaars in herinnering, Misha Mengelberg bijvoorbeeld of Paul Koek. De laatste bracht eens Su-Pa (1996), waarin hij klanken wist te ontlokken aan groente en fruit met zingende courgettes en fluitende paprika’s, om maar iets te noemen. Dat was onwaarschijnlijk goed en volkomen verrassend. Mengelberg ontlokt aan houten stokken de mooiste ritmische klanken. Koek en Mengelberg zijn bij hun uitvoeringen altijd prominent aanwezig, en dat maakt het persoonlijk. De composities ontstaan ter plekke, improviserend als een jazzuitvoering.
Bij Deneer is het anders, ook wel boeiend, maar tevens onpersoonlijker. Op de beste momenten lijkt Ruis op de geheime studio van een geluidsfanaat die zich uit de wereld heeft teruggetrokken en in het geheim zijn grootste passie uitoefent: gekke machines gekke geluiden laten voortbrengen. Zijn inventiviteit is eindeloos. Ook het beeld, de visuals, van Ruis zijn boeiend. Hoogtepunt is een soort boomtak met belletjes eraan die rinkelen terwijl op de achtergrond rook opstijgt, veroorzaakt door een waterslang die sissend een vuur dooft. Maar Ruis is meer dan alleen de droom van een geluidskunstenaar, er schuilt meer achter. Deneer maakt het nutteloze waardevol. Dagelijks zijn we omringd door een vloed aan geluiden, maar feitelijk dringt niets werkelijk tot ons door. Ze vormen een achtergrond die onze oren wegfilteren.
Deneer maakt die anonieme geluidsstroom zichtbaar en toont aan hoe bijzonder het kan zijn ernaar te luisteren. Aan het slot slingeren ventilatoren, opgehangen aan witte snoeren, heen en weer, die al draaiend een zoemend geluid voortbrengen. Dat is een mooi en ook ijl beeld. Toch had Deneer een paar stappen verder moeten gaan. Zijn klanksculptuur mist dramaturgie, om in toneeltaal te blijven. De opbouw is vlak, hij werkt niet naar een hoogtepunt toe. Of, om in jazztermen te spreken: hij structureert zijn compositie niet naar een hoogtepunt toe, hij plaatst geluiden naast elkaar en brengt ze niet tot een grootse synthese. Op een gegeven moment verschijnen er in steeds groter tempo woorden op het scherm die ons in bijzondere grammaticale samenstellingen wijzen op onze ‘digadataverslaving’ en tal van variaties daarop. Hierin schuilt de zingeving van Ruis. We leven in een wereld waarin we steeds meer data willen, maar hierdoor missen we wat er al is: het gewone geluid van een roltrap. Misschien was het sterker geweest als Deneer de celliste met deze geluiden in dialoog had laten gaan, of de cello tegelijk hiermee had laten klinken. Dat had noodzakelijke spanning gegegeven.