‘Als Angelo een kartonnen doos was geweest’, zegt Johannes Wirix-Speetjens halverwege zijn theatersolo Zonderlingen, ‘dan stond er zeker en vast geen “fragile” op geschreven. Hij was onbreekbaar.’ Maar niemand is onbreekbaar, en het personage staat onverbiddelijk alleen op het podium. Angelo, zijn grote liefde, stapte uit het leven, onverwacht, vlak voor het avondeten. De tafel was al gedekt. (meer…)
Als je er even bij stilstaat, hebben een psychiater en een theatermaker veel gemeen. Ze observeren, detecteren en analyseren: de kleine pijntjes van de mens, de grote pijn van een samenleving. In de muziektheatervoorstelling Rudy legt acteur en auteur Peter De Graef op magistrale wijze de vinger op de rotte plek: de monumentale lijdzaamheid waarmee de westerse mens dit leven ondergaat.
Everywhere on earth/people try to love each other/and everywhere on earth/they do not succeed. Het wereldbeeld van de Vlaamse auteur, acteur en filosoof Peter De Graef lijkt er op z’n zachtst gezegd niet vrolijker op te worden. Niet dat het dat ooit écht was: het drama van De Graef (°1958) ontwikkelde zich sinds zijn debuut Et voilà (1991) steeds uitgesprokener als een schriftuur waarin de taal een zweep is om zichzelf en het publiek mee wakker te ranselen.
Met een brede achtergrond in de biologie, fysica, filosofie en het boeddhisme weet De Graef waarover hij spreekt. Oplossingen biedt hij niet, eerder zijn zijn stukken gedachte-oefeningen, waarbij hij de rekbaarheid des mensens geest beproeft door alle hoeken te verkennen van het spectrum tussen fysica en metafysica, tussen het exacte weten en het bewuste niet-weten.
Voor Rudy kruipt De Graef in de huid van een psychiater die uit de sofa klapt – waarop hij eerst de hele maatschappij zal leggen, en in tweede instantie ook zichzelf. Hij spreekt ons toe vanuit de coulissen, zonder zichtbaar te zijn. Op het toneel zien we enkel muzikanten Bo Spaenc en Geert Waegeman, in een helderblauw maatpak bezaaid met dromerige witte wolkjes.
‘Het probleem is dat we gevangen zitten, allemaal, en dat we dat niet weten.’ Het is slechts de eerste van de vele onaangename waarheden die De Graef voor ons in petto heeft, maar de manier waarop hij zijn vernietigende oordeel over de door consumptie ingedommelde mens ventileert werkt aanvankelijk op de lach. Met zijn hese, nasale, intens treurige stem begint hij te zingen ‘O, ik ben zo kwaad’.
We moeten wat lachen om deze kruising tussen stand-upper, clown en musicalster, met zijn priemende ogen en scherpe tong – tot De Graef een stap verder gaat en aan dat gegniffel een eind maakt. Want hij is écht kwaad. In een razend spervuur van feiten en analyses fileert hij de politieke en economische stavaza van de wereld, met zijn heerschappij van het geld, zijn adoratie voor lege sporticonen, zijn survival of the fittest en de totale relativering van alles van waarde die het postmodernisme ons heeft nagelaten. Het heeft geleid tot lafheid, een totaal gebrek aan verzet en aan medemenselijkheid. ‘Ik geloof nog altijd in solidariteit!’ De schriele man vooraan schreeuwt nu. Hij oogst een doodse stilte.
Het was lang geleden dat ik iemand nog zo helder inzichtelijk, maar vooral zo radicaal woedend en onbeschaamd moreel had horen spreken – het preken voor eigen, linkse cultuurkerk wordt in de Lage Landen zo’n beetje aanzien als verspilde moeite. Rudy is geen behaaglijke familiekomedie, het is grofgebekte furie die aanschuurt tegen misantropie. Het doet pijn, maar het mooie aan De Graef is dat hij zichzelf altijd weer mee in het bad sleurt – zijn j’accuse is steeds ook tot zichzelf gericht.
In een tweede luik evolueert Rudy van stand-up naar drama, omdat De Graef weet dat verhalen voor hem werken, dat ze op een intuïtief en emotioneel niveau inzichtelijk en invoelbaar maken wat hij voorheen via de ratio heeft proberen duiden. Met een verhaal zet De Graef onze ziel open.
De hele donderspeech van in het begin blijkt eigenlijk ‘niet wat hij wil vertellen’ – maar drong zich (met een slimme praeteritio) onontkoombaar aan hem op. Nu volgt dan het ‘echte’ verhaal. Op de tafel van zijn spreekkamer staat een doos Kleenex voor zijn patiënten, maar die kan Rudy best zelf gebruiken wanneer hij het heeft over zijn mooie, intense relatie met Marie. Toch halen Rudy en zijn geliefde het niet, omdat de mens is wie hij is, en gehoorzaamt aan zoveel andere impulsen dan aan die van het hart alleen. ‘Er is soms moed voor nodig om gelukkig te zijn.’ In het verhaal rond Marie ligt ook de verklaring voor de Engelstalige liedjes die De Graef tussendoor blijft zingen, en die onder begeleiding van Spaenc en Waegeman telkens weer een uitdieping blijken van een levenswijsheid.
Marie is de vertegenwoordiging van de spirituele pool in de mens, van een meer kosmische energie, datgene waarover niet is nagedacht. Het spreekt voor zich dat zo iemand gedoemd is, in een wereld waarin voor de rest over alles is nagedacht – niet in het minst over het concept mens zelf, die tot maakbaar product is vermarkt.
Tegenover dat ene ‘zuivere’ dat Marie incarneert, wil Rudy waarachtig blijven, maar dat voornemen breekt hem zuur op. Juist zijn totale eerlijkheid zal Marie vernietigen. De wrange les is dat leugens een noodzakelijk kwaad zijn, niet alleen in een samenleving die stijf staat van illusies en bedrog, maar ook in persoonlijke relaties: de leugen kan levensreddend zijn. There’s no reality, there’s only stories.
En zo komt De Graef bij zijn stokpaardje: alles wat bestaat, hebben wij eerst verzonnen. De werkelijkheid is niet meer dan een verzameling bewezen verzinsels. Alleen de materie, het lichaam is écht. Dat pleit ons niet vrij van moreel handelen, integendeel. Juist door de maakbaarheid van verhalen hebben we de opdracht om ze voortdurend te herschrijven, te hervertellen, tot ze een nieuwe realiteit creëren. En dat betekent: actief engagement. Of zoals De Graef stelt: ‘Het boze in de wereld komt er niet omdat er zoveel boze mensen zijn die boze dingen doen, maar omdat er zoveel vriendelijke mensen zijn die daar niets van zeggen.’ Nochtans is onze gevangenis open. Het traliewerk waarbinnen zowel De Graef als de muzikanten zich bewegen bestaat uit niets dan slappe koorden, die met één ruk kunnen opzijgeveegd worden. Wie durft het aan?
De Graefs derde samenwerking met Bo Spaenc van De Kolonie MT eindigt – na het mooie Zoals de dingen gaan (2008) en het bijtende Stanley (2011) – opnieuw met een messcherp indignez-vous. De Graef hoopt in de Lage Landen een bescheiden spoor van verzet te trekken, een korrel van lichte anarchie na te laten. In die nieuwe radicaliteit, in dat onverbloemde morele spreken vindt De Graef vandaag vooral zielsverwanten die dertig jaar jonger zijn, zoals een Rebekka de Wit of Freek Vielen van De Nwe Tijd. Het bewijst nog maar eens wat voor een bijzonder theatermaker de man is. Never give up what you do, jij ook niet, Peter De Graef.
Foto: Bram Vandeveire
Helemaal eens met deze recensie. Onbegrijpelijk dat het Nederlandse theaterpubliek deze bijzondere theatermaker nog steeds niet ontdekt heeft en dat hij hier voor halfvolle (of nog minder) zalen speelt. Wordt wakker Nederland en laat je betoveren door deze excellente acteur (en toneelschrijver).
Hier Nederlandse sprekende… “work in process” ;-)