De oude ijsbaan in Domburg, Zeeland, vormt de openluchtlocatie voor Crashtest Ibsen, een marathon van drie Ibsen-klassiekers door regisseur Sarah Moeremans en tekstschrijver Joachim Robbrecht. Domburg wordt Noorwegen, een grasveld biedt uitzicht op een denkbeeldige fjord en kijk, daar staat Nora, de titelheldin uit Nora of het Poppenhuis (1879). (meer…)
Hij stal van de rijken en schonk aan de armen. De eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat mijn kennis over de dertiende-eeuwse volksheld Robin Hood niet veel verder reikte dan dit cliché. De toe-eigening door Walt Disney en anderen van de op dubieuze feiten gebaseerde legende, is totaal aan mij voorbijgegaan. Disneys animatiefilm uit 1973? Kevin Costner of Russel Crowe als Robin Hood? Nooit gezien. De pijlen die schrijver Joachim Robbrecht en regisseur Sarah Moeremans nu richten op de Hollywood-annexaties missen voor wat het mij aangaat dus behoorlijk hun doel. Ik maak namelijk geen deel uit van dat collectieve geheugen waaraan ze zo graag zeggen te peuteren.
Met succes deden ze dat de afgelopen jaren wel in Crashtest Ibsen, waarmee ze de Noorse toneelschrijver uit zijn tijd losscheurden en middenin het heden plaatsten. Hoewel het resultaat overrompelend was kon je overigens wel afvragen of Ibsen nou echt deel uitmaakte van onze gedeelde kennis. Maar wat deed dat ertoe? Niet alleen kreeg Ibsen een frisse make-over die hem (zou hij nog geleefd hebben ongetwijfeld tot zijn eigen grote verbazing) rechtstreeks katapulteerde naar het heden, de voorstellingen waren ook nog eens een theatraal feest. Met het eventuele bezwaar dat er werd ingehakt op een onschuldig slachtoffer (‘Wie is die Ibsen eigenlijk?’) maakten die voorstellingen korte metten. Het zou me niks verbazen als de Crashtest-reeks zelfs, paradoxaal genoeg, geleid heeft tot een hernieuwde belangstelling voor Ibsen.
Ik vrees dat voor Robin Hood zo’n glorieuze comeback er niet in zit. Want waar Ibsens stukken nog bevolkt zijn door personages die met elkaar in gesprek gingen (lees: er waren dialogen), wemelt het in Robin Hood van de eendimensionale figuren die bij voorkeur naar hun eigen stem luisteren en doorlopend hun eigen stokpaardjes berijden. Dragers van ideeën zijn het, vleesgeworden pamfletten. Veelal in lange lappen tekst mogen ze hun wereldbeeld ontvouwen, waarin verrassend weinig verfrissende inzichten blijken voor te komen. De rebellen van Robin Hood (de zogenaamde Merry Men) zitten stuk voor stuk in hun eigen bubbel, gebeiteld in beton. Dat Robin Hood twijfelt aan het welslagen van zijn missie valt alleszins te begrijpen. Met zo’n bende radikalinski’s wil je geen toekomst bouwen.
Het verschrikkelijkst is Justice, een personage dat in de andere versies niet voorkomt. Hij is een extreem-linkse scherpslijper die alleen op orkaankracht zijn opvattingen onder woorden kan brengen. Een drammer waar je graag een blokje voor om loopt. In een veel te lange scène, met doorgeschoten kip-en-ei beeldspraak en de daaraan ontleende voor de hand liggende woordgrappen, probeert hij de goedmoedige ex-geestelijke Friar Tuck uit te leggen hoe het kapitaal sinds het feodale tijdperk altijd aan het langste eind trekt. Aan het eind van het college zegt Tuck ‘ik snap ‘m niet’, waarmee hij perfect het gevoel van de toeschouwer verwoordt.
Deze Robin Hood gaat ten onder aan de zwaarte van de ideologieën, keurig verdeeld over de personages. Zelfs de met een happy hardcore-versie van ‘God Save The Queen’ geïntroduceerde koning Jan en de diplomatieke Lady Marian ontkomen daar niet aan. Ze zijn schematisch en komen nergens uit hun hokje. De een is een slimme bestuurder die het landsbelang voor ogen staat, de ander een diplomatieke dame. Maar zelfs hun twijfel klinkt bedacht.
In zo’n dichtgesnoerd korset is er weinig ruimte voor de acteurs om meerdere registers te bespelen. Dat gebeurt dan ook niet. De enige waar je geen grip op kan krijgen is boer Bastian (een heerlijke rol van Chiem Vreeken) en die is dan ook gelijk het interessantst. Is ie oprecht, opportunistisch of gewoon gesteld op zijn lieve leventje?
Het toneelbeeld wordt in zijn geheel in beslag genomen door een gigantisch liggend figuur dat na de openingsscène in delen uiteenvalt. Ik vermoed dat hiermee verwezen wordt naar de crashtest die Robin Hood moet gaan doorstaan en waar hij niet ongeschonden uitkomt. Maar waarom lijkt zijn geamputeerde rechterarm op een ledemaat dat de Hitlergroet maakt? Die suggestie blijft de hele voorstelling – letterlijk – hangen. Vreemd.
Robbrecht en Moeremans willen ontmythologiseren en in een moeite door het publiek (in het tekstboekje omschreven als ‘ideologisch verdwaalde pottenkijkers’) een politiek geweten schoppen. De vraag is hoe zinvol het is om daarvoor een achthonderd jaar oude legende te gebruiken, zelfs als Hollywood daar zijn geparfumeerde plasje over heeft gedaan. Goed, hij was dus niet de goedwillende figuur waarvoor hele volksstammen hem schijnen te houden. So what? Dat geïdealiseerde beeld bestrijden is pure donquichotterie.
Ik schat het publiek blijkbaar hoger in dan de makers van de voorstelling dat doen. Van de weeromstuit vond ik Koning Jan het meest redelijke personage, terwijl hij toch vlak voor zijn slotmonoloog alle Merry Men heeft omgelegd.
Collateral damage. Met dat zooitje ongeregeld viel inderdaad geen zinnig gesprek te voeren.
Foto: Sanne Peper
Luister hier naar de podcast Kritiek op Kritiek #3 met Joep van der Geest en Luuk Verpaalen over Robin Hood.
Ongelofelijk dat een theaterrecensent iets wat er zo dik bovenop ligt volledig kan missen. Kennelijk schatten de makers van deze voorstelling hun publiek hoger in dan hun recensent.
Alle personages in dit stuk verdedigen 1 standpunt, op pamflettistische wijze, zeker. Zij etaleren hun gedachten. Net zoals dat in alle andere toneelstukken gebeurt. Maar waar meestal wordt ontkend dat alles ‘bedacht’ is, komen deze makers daar zonder schroom voor uit. Alle theatrale middelen worden ingezet om deze vorm aan te dikken, van spel tot kostuum tot muziek: een niet te missen code.
Is het niet een heel beperkte opvatting dat wanneer er personages door middel van tekst opgevoerd worden, deze personages ook geloofwaardig (twee/drie(?)-dimensionaal) moeten zijn? Daar lees en hoor ik bij dans of mime nou nooit iets over. Zegt dat niet meer over de behoefte van de recensent dan over de bedoelingen van schrijver en regisseur?
In zeker zin zou je de stijl van deze voorstelling kunnen vergelijken met Life of Brian van Monty Python. Zou die film beter zijn als de personages meer ontwikkeling doormaakten of minder 1-dimensionaal en pamflettistisch zouden zijn? Zou de humor dan nog overeind blijven?
Als de recensent zich nou nog eens helemaal lekker wil inleven in een echte, niet-bedachte, multi-dimensionale Robin Hood, raad ik hem aan die films met Russel Crowe of Kevin Costner toch eens te gaan bekijken.
Beste Wessel,
Waar staat dat ik vind dat personages geloofwaardig moeten zijn? Daar gaat het inderdaad niet om. Mijn grootste bezwaar is dat ze, hoe aangedikt ook, zo plat zijn als een dubbeltje.
Zet de doordachte humor van Life of Brian (‘We’re are all individuals’, ‘I’m not!’) eens naast de kip-en-ei-grapjes van Robin Hood en je ziet waar de vergelijking mank gaat.
Beste Luuk,
Niet-geloofwaardig en niet-multi-dimensionaal zijn de woorden die ik gebruikte voor wat jij nu plat als een dubbeltje noemt.
Ik ken de humor van Life of Brian, maar bedankt voor de quote. Je mist volgens mij toch mijn punt. Het gaat mij er niet om welke woordgrappen jij wel of niet leuk vindt. Het gaat me er om dat de personages in Life of Brian ook gedienstig zijn aan de boodschap van de film (kritiek op gepolitiseerde religie) in een directe, humoristische, ‘bedachte’, ‘platte’ stijl die nauwelijks ruimte over laat voor diepgang of ontwikkeling binnen een personage. Waarom zou toneel daar altijd aan moeten voldoen?