Azzini maakt van Kerouacs On the road (1957) zijn meest actuele voorstelling****
Een mislukte amateurtoneelvoorstelling vormt voor de vrouw April de indirecte aanleiding om het leven over een andere boeg te gooien. Van ‘dit is het’ naar ‘was dat het dan?!’, weg van hier, weg van dit Amerikaans voorstadje met zijn huisje-tuintje-beestje, weg van de roddels, weg van het wereldje dat zo ver af staat van de echte wereld. Ze wil naar Parijs, om een nieuw leven als actrice te leiden. Haar man Frank wil ook wel mee, wil ook weleens iets anders, twijfelt, voelt zich toch in zijn mannenrol aangetast. Maar dan wordt zij zwanger. Wat nu?
Eerst was er het cultboek Revolutionary Road van Richard Yates uit 1961. De gelijknamige film van Sam Mendes met in de hoofdrollen Leonardo DiCaprio en Kate Winslet volgde in 2008. In 2017 maakte Jacob Derwig bij Theater Rotterdam de voorstelling die Loek Zonneveld in De Groene Amsterdammer ijzingwekkend goed vond. Alle drie de werken heb ik niet gelezen/gezien. Ik ga dus fris naar de theaterbewerking van STAN en De Roovers.
Jolente De Keersmaeker (STAN) en Robby Cleiren (de Roovers), twee oude rotten in het theater, spelen samen met twee jonge mensen: Flor Van Severen (die meespeelde bij jonge groepen zoals WolfWolf, Camping Sunset) en Ivana Noa (masterstudent, en in Vlaanderen bekend door haar rol in de dagelijkse soap Thuis). Voor hun bewerking hebben ze ook die van Jacob Derwig gebruikt.
Het boek over het gezin Wheeler is al meer dan 60 jaar oud. Het verhaal speelt zich af in de jaren ’50, maar bij STAN en De Roovers zitten er ook verwijzingen naar nu, naar wat toen nog toekomst was. Frank en April zetten zich af tegen het algemeen westers naoorlogs conformisme, tegen de burgerlijke manier van leven. Het is een voortdurend zoeken naar evenwicht tussen ratio en emotie, naar levenskwaliteit, naar ‘geluk’. Het koppel (29 en 30 jaar oud) lijkt in een vroege midlifecrisis terecht te komen. Ze wonen in de suburbia, worden omringd door buren die, zoals dat gaat, over andere mensen roddelen, begaan zijn met hun opritten en voortuintjes, bij elkaar op bezoek komen en aangeschoten huiswaarts keren.
De voorstelling begint met een buurman, die vertelt wat er op de toneelavond gebeurd is, de uitvoering becommentarieert, het over de rol van April heeft en begint uit te leggen hoe Frank daarop reageert. We zien en horen het koppel, eerst nog met het commentaar van de verteller, dan gaat het beeld totaal over naar de twee. Hoe Frank niet weet wat hij moet zeggen, maar dan toch zijn frustraties fulmineert, hoe April het daar moeilijk mee heeft, maar hem toch wel gelijk lijkt te geven.
Het koppel wordt gespeeld door Van Severen en Noa. De Keersmaeker en Cleiren zijn de vertellers en nemen de andere personages voor hun rekening, zoals buren, het kantoormeisje, de in de psychiatrie opgenomen zoon van de buren. Deze twee oudere spelers brengen hun personages in hun heel eigen speelstijl: ze leven zich in de personages in, en houden tegelijkertijd afstand. Deze subtiele en suggestieve manier van acteren raakt, overtuigt, en is geloofwaardig. Er is lichtheid in het spel.
Cleiren zet bijvoorbeeld op een schitterende manier het personage van de ‘krankzinnige’ John neer. Met een paar tics en plotse wendingen in stem en emotie weet hij John te brengen als een persoon die uit balans is, maar die toch heldere inzichten heeft.
De oudere acteurs hebben hun jongere collega’s mee op sleeptouw genomen in hun speelstijl. De vier spelers weten hun personages meestal naturel te brengen, schertsend én tegelijkertijd ‘hopeloos leeg’.
De over de hele breedte van het podium hangende vitrages suggereren een schijnwereld, een hypocriete wereld erachter. De personages moeten steeds hun weg vinden naar het speelvlak vooraan, en weer terug. Op een cruciaal moment worden de vitrages weggetrokken, smijt April een tafel vol spullen om. Het is een grote rommel. Deze blijft nu een tijd liggen. Dit in tegenstelling tot de eerdere momenten waarin tafels direct afgeruimd worden, waarin laptops ingeklapt en meegnomen worden, gebruikte kleren opgevouwen en weggelegd worden.
Achteraan staat een shredder, de snippers worden met stoffer en blik opgeveegd. Er wordt vaak af- en opgeruimd, iets wat de personages ook met hun eigen innerlijke ‘shit’ willen doen. Uiteindelijk wordt, zoals Richard Yates zelf zei in een interview uit 1972, alles ‘aborted’ (‘afgebroken/afgevoerd/opgegeven)’, carrières, dromen, ambities, relaties en liefde.
Vlijmscherp zijn de dialogen tussen Frank en April, overtuigend is het spel, spannend is de enscenering. Als boden uit een klassieke tragedie berichten de twee buren/vertellers op het einde over wat er met April en Frank is gebeurd, zonder de gruwel uit te smeren, maar smartelijk, sec en helder. De toeschouwer kan aan zijn catharsis beginnen.
Foto’s: Stef Stessel