Hunter markeert de herinneringen van choreograaf Meg Stuart. Aan de hand van foto’s, filmprojecties en zelfs tekst blikt choreograaf Stuart terug op haar leven. Het resultaat is een fragmentarische en overvolle soloperformance die de afgelopen week in première ging in het Berlijnse HAU. Op een kruk met haar rug naar het publiek knutselt Meg Stuart aan een tafel. […]
Wie Rapt (2011) van Nieuw-Zeelander Douglas Wright heeft gezien, zit ongetwijfeld met een paar vragen. Bijvoorbeeld hoe we deze voorstelling moeten classificeren, met haar weinig samenhangende mix van dans en danstheater? Maar ook met een zekerheid: Wright is geen onbekende van de Europese neo-expressionistische dans van het laatste kwart van de vorige eeuw.
Zo danste hij zelf in een van de eerste grote internationale successen van Lloyd Newson en Nigel Charnock, oprichters van DV8. In de eerste voorstelling die hij maakte nadat hij in 2006 zijn choreografische lier aan de wilgen had gehangen, is de verwantschap met DV8 en, verder teruggrijpend, het Tanztheater van Pina Bausch tamelijk moeiteloos aanwijsbaar. In een van de scènes is sprake van een vrijwel letterlijk Bausch-citaat: ‘En toen zei Douglas dat ik u moest zeggen….’ Ongeveer dertig jaar geleden klonk dat zo: ‘Und dann hat die Pina gesagt…’
Dertig jaar geleden. Daar zit precies het probleem met dit werk dat naar Nederland is gehaald met de bedoeling Wright te herlanceren in het Europese danslandschap. Als dat lukt, is het niet omdat de choreograaf iets nieuws brengt. We kennen het allemaal al: de collage-achtige structuur van de voorstelling, het gebruik van tekst, de afwisseling tussen meer dansante en meer theatrale scènes. Sommige zijn sterk, bijvoorbeeld als een man met de kop van een arend rechtstandig langs een muurtje afdaalt (een eerbetoon aan Trisha Brown?) en een danseres tot leven wekt, als hij eenzame danser verleidt of als hij, ten slotte, meer dood dan levend en hangend aan verschillende infusen op een brancard van het toneel wordt gereden, terwijl een onheilspellende ‘siamese gasmaskertweeling’ toekijkt. Maar er zijn ook tenenkrommende, kinderachtige toneelstukjes, bovendien blijven de persoonlijkheden van de negen dansers jammerlijk onderbelicht.
Wright mixt vrij veel pure dans door zijn danstheater. Meestal voert hij kleine groepjes op, duetten, trio’s of kwartetten, waarin de dansers lijken op te gaan in hun eigen lichaams- en levenskracht; het woord ‘rapt’ wordt vertaald met ‘verrukt’ of ‘in vervoering.’ De bewegingen zijn aards en groot, met hier en daar abstract-mimische gebaren, veel vloerwerk en een enkele uitbundige sprong, terwijl de energie overwegend licht en op een prettige manier ontspannen is, alsof dit alles nauwelijks krachtsinspanning kost.
Gedurende een kleine anderhalf uur wordt de ene dansscène aan het andere theatrale deel geplakt, waarbij er kennelijk niet al te veel tijd is besteed aan mooie overgangen. Dat doet afbreuk aan het geheel. Met sfeervolle speciaal gecomponeerde muziek (David Long) wordt de spanning erin gehouden en dankzij nu en dan weer een sterk beeld weet Wright de aandacht wel vast te houden, maar het geheel overstijgt de som der delen niet.