In het jongleerconcert Sounds like juggling zoeken componist Arthur Wagenaar en jongleur Guido van Hout de grenzen op tussen muziektheater en circus. De voorstelling ging in première tijdens Cirque Mania, festival voor hedendaags circustheater in het Haagse Korzo. (meer…)
Met de voorstelling Puinbal probeert Sounds Like Juggling letterlijk en figuurlijk veel ballen in de lucht te houden. Te veel. Het gezelschap dat met hun gelijknamige eerste voorstelling onderzocht hoe jongleren en klankkunst zich tot elkaar kunnen verhouden, voegt daar in Puinbal nog een verhalend element aan toe: hoe om te gaan met onze planeet?
Het bijzondere aan het werk van componist/muzikant Arthur Wagenaar en jongleur Guido van Hout, de twee oprichters van Sounds Like Juggling, is hun streven twee disciplines te laten versmelten. De geprepareerde jongleerballen maken geluid en van andere voorwerpen wordt de muzikaliteit onderzocht. Alles kan dienen als percussie-instrument. Opvallend genoeg wordt daar in Puinbal slechts bescheiden gebruik van gemaakt.
De voorstelling begint met een te lange ‘drumsolo’: met twee omwikkelde stokken wordt op een houten schutting getrommeld waarbij vooral opvalt hoe weinig de verschillende planken van klankkleur verschillen. Hoe virtuoos ook, het maakt het minutenlange geroffel behoorlijk saai.
In de tweede scène loopt een lange stoet schijnbaar willekeurige personages een rondje rond diezelfde schutting. Na een man met een veiligheidshelm passeert er nog iemand in beschermende kledij, een Barbie-achtig meisje in een kort gouden rokje, een voetballer, een bruid, een boer met een zak aardappelen. Ze gooien allemaal iets over de schutting en iemand aan de andere kant gooit dat net zo hard weer terug.
Wordt hier de veelkleurigheid van de mensheid verbeeld? Ons jachtige bestaan? De geïndividualiseerde mens? Of wordt hier juist gehint op het achteloos weggooien van spullen? In de zin van ‘gooi het maar over de schutting’?
Het blijft gissen want even later verplaatst de handeling zich naar de andere kant van de speelvloer waar door de vier spelers in het natriumachtige licht van een lantaarnpaal vrolijk wordt gejongleerd. De ballen hebben allemaal hun eigen geluid waardoor er een fascinerende percussiecompositie klinkt. Ondertussen blijkt er ook sprake van een soort machtsstrijd binnen de groep. Ze dagen elkaar uit of jatten elkaars ballen. Even lijkt het pleit beslecht te worden als het enige vrouwelijke lid, Agata Kruszewska, de anderen opdrachten mag geven maar ook dat duurt maar even.
De korte scènes blijven elkaar daarna opvolgen. Over de schutting vliegen meer dan twintig jerrycans en proppen papier, rond een kampvuur wordt muziek gemaakt, er is een vluchtige liefdesaffaire, een gestileerde vechtpartij.
Het wordt gaandeweg steeds onduidelijker welk verhaal Puinbal probeert te vertellen. Op een zeker moment stort de schutting met donderend geraas ineen en verandert de speelvloer met behulp van grote lappen plastic in een grote zee. Op een klein vlot hijst Kruszewska een wit zeil.
Dat is een sterk slotbeeld. Maar de weg ernaartoe is moeizaam, propvol en chaotisch, hetgeen ten koste gaat van alle elementen waaruit de voorstelling is opgebouwd. Niets komt daardoor tot volle wasdom. Het jongleren niet, de muziek niet, het spel niet. Ze duwen elkaar weg. Puinbal zou gebaat zijn met een strenge blik. Er mag best het een en ander over de schutting gegooid worden.
Foto: Altin Kaftira